1.   caisson zn. 'kist, munitiewagen; vak van een gewelf; werkkamer onder water; afzinkbak'
categorie:
leenwoord
Nnl. caisson 'munitiewagen' [1811; WNT zesponder], de samenstelling caissonwet 'wet die het werken onder druk onder water regelt' [1905; WNT Aanv.], caissons (mv.) 'afzinkbakken' [1909; WNT Aanv.], caisson 'werkkamer onder water' [1920; WNT uitschutten], 'gewelfvak' [1920; WNT tusschen].
Ontleend aan Frans caisson 'kist', eerder al caixon [1418; Rey], met invloed van Frans caisse 'koffer, kist' overgenomen uit Italiaans cassone 'grote bergplaats', een vergrotingsvorm van Italiaans cassa 'bergplaats', zie kassa < middeleeuws Latijn cassa < Latijn capsa 'doos', misschien een afleiding van het werkwoord capere 'nemen' (verwant met hebben).
Fries: kaisson


  naar boven