1.   cadeau zn. 'geschenk'
categorie:
leenwoord
Nnl. cadeau 'geschenk' [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans cadeau 'geschenk' [1669; Rey], oorspr. 'versierde hoofdletter, versiering' [1416; Rey] < Provençaals capdel 'hoofd, chef; hoofdletter' < Laatlatijn capitellus 'hoofdje', verkleinwoord van Latijn caput 'hoofd', zie hoofd, zie ook cadet.
De betekenisontwikkeling in het Frans is gelopen van 'fraai versierde hoofdletter, versiering', naar 'fraaie tekst die wordt aangeboden' [17e eeuw; Rey] en 'banket met muziek dat wordt aangeboden aan een dame' [17e eeuw; Rey], en vandaar naar 'geschenk' in het algemeen.
Fries: kado


  naar boven