1.   cabine zn. 'hokje'
categorie:
leenwoord
Nnl. cabin 'scheepshut' [1912; Kramers], cabine 'hut op een schip' [1924; Toll.], 'ruimte in een vliegtuig' [1934; WNT tuimelaar], 'chauffeursgedeelte in vrachtwagen' [1937; WNT transmissie], 'geluiddicht kamertje' [1950; WNT toon II], 'kleedhokje' [1950; WNT Aanv.], 'telefooncel' [1976; WNT Aanv.].
De Nederlandse vorm cabine gaat terug op Frans cabine, eigenlijk Picardisch cabine 'hutje, hokje' [1364; Rey], wrsch. een variant van cabain, cabane 'plaggenhut' < Laatlatijn capanna, cavanna 'hut', dat van niet-Indo-Europese oorsprong is. De moderne Nederlandse betekenis 'scheepshut' gaat terug op Engels cabin, Middelengels cabane 'compartiment in een schip' [14e eeuw; ODEE].
De betekenis 'telefooncel' is uitsluitend BN.
Fries: kabine


  naar boven