1.   melange zn. 'mengsel'
categorie:
leenwoord
Nnl. mélange 'mengsel, vermenging' [1824; Weiland], melange 'vermenging, mengsel, mengeling, mengelwerk' [1847; Kramers], mélange, melange 'mengsel van voedings- of genotmiddelen' in Preanger koffie ... melange en de melanges der theesoorten [beide 1879; Groene Amsterdammer], ook andere mengsels, in [de] mélange ... bleek ... 4.5 pct. lood en 24 pct. zink te bevatten [1908; WNT zink I].
Ontleend aan Frans mélange 'het mengen; mengsel' [1538; TLF], eerder al meslinges 'mengsel' [1380; TLF], waarvan de vorming niet helemaal duidelijk is. Wrsch. is het een afleiding van het ww. mêler 'mengen' (TLF), eerder al mesler [1080; Rey] (nog tot 1690) en mescler [eind 10e eeuw; TLF], dat via vulgair Latijn *misculare ontstaan is uit klassiek Latijn miscēre 'mengen', zie mixen; het zn. is dan afgeleid met het achtervoegsel -inge/-ange, dat ontleend is aan het Germaanse achtervoegsel *-inga/-unga, zie -ing. Een andere mogelijkheid is dat mélange voortkomt uit Laatlatijn miscellānea 'de gemengde dingen', onzijdig mv. van miscellāneus 'gemengd' (BDE), dat een afleiding is van hetzelfde Latijnse ww. miscēre; de Franse vorm mélange is dan beïnvloed door het verwante ww. mêler.
Fries: melange


  naar boven