1.   bikkel zn. 'speelsteentje'
categorie:
geleed woord
Mnl. pickel, peckel 'poot van een stuk huisraad, bikkel, koot' [1504; MNW], bickelsteen 'bikkelsteen, bikkel' en het werkwoord bickelen 'met bikkelstenen spelen' [eind 14e eeuw; MNHWS]; vnnl. bickelen oft pickelen of hilteken in ouibus (mv.) 'kootbeentjes van een schapenpoot, als speelgoed' [1567; Nomenclator]. Kil. 1599 geeft een uitgebreide beschrijving: bickel, pickel 'schapenbotje, bikkel, koot, dobbelsteentje', bickel, bickel-steenken 'steentje, steenschilfer', bickel 'graveernaald, pikhouweel, beitel', bickelken 'puntig steentje'. Daarnaast West-Vlaams pikkel, pekkel 'bikkel' (Bo 1892); Maastrichts bikkel 'pikhouweel' (Endepols 1955).
Het woord is nauw verwant met bikken 1 '(af)hakken'. Wrsch. is het een afleiding met -el van dit werkwoord (zie druppel).
Mnd. bickel 'schapenbotje, dobbelsteen, vangsteen' (gebruikt bij het Datschelspiel, een spel waarbij een kind met één hand twee stenen opgooit en weer opvangt), bickelstein 'steentje, dobbelsteen, vangsteen'; mhd. bickelstein 'dobbelsteen, vangsteen'; nfri. bikkel.
Bikkelen was in deze contreien aanvankelijk een dobbelspel voor mannen; in de 16e eeuw werd het een meisjesbezigheid. Het spel zelf is al heel oud en was in de Oudheid vooral in Griekenland en Zuid-Italië geliefd. Wrsch. is het spel niet alleen in heel Europa, maar ook in Azië bekend geweest. Men dobbelde met vier tali; een talus was een (oorspr. uit het hielbotje van bepaalde dieren gemaakte) langwerpige dobbelsteen, aan de uiteinden afgerond, met vier gemerkte vlakken. Als bij de Grieken en Romeinen vier verschillende vlakken boven lagen (de zogenaamde Venusworp) won men de pot. In de Nederlanden werd het meisjesspel anders gespeeld: vier bikkels moesten met één hand geraapt, gekanteld of gekeerd worden tijdens het opwerpen en vangen van een bonk (bal of stuiter).
Literatuur: K. Kooiman (1959) 'Koten, bikkels en misverstanden', in: NTg 52, 254 e.v.; H. Endepols (1955) Diksjenaer van 't Mestreechs, Maastricht
Fries: bikkel


  naar boven