1.   boezem 2 zn. 'waterloop waarin polderwater wordt geloosd'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Vnnl. boesem 'wijde inham; plas; boezem', bijv. in Boesem der see 'inham van de zee' [1599; Kil.], maar reeds mnl. als werkwoord in Den nyeuwen dijck, daer twater in bosemen sall, moet gehoecht wesen 'de nieuwe dijk, daar waar het water verzameld moet worden, moet verhoogd worden' [1498; MNW].
Zeer wrsch. gaat het om hetzelfde woord als boezem 1. In dat geval is de oorspr. betekenis hier vermoedelijk 'uitholling, verbreding, diepte'. Dat past ook goed bij het Middelnederduitse woord, waar een verbreding in de schoorsteen is bedoeld, waar de rook zich kan verzamelen.
Mnd. bos(s)em 'rookvang, schoorsteen'; nhd. Busen; nfri. boezem, buozzem.


  naar boven