611.   boeten
categorie:
geleed woord
Zie: boete
612.   boetvaardig bn. 'berouwvol'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Vnnl. boetvaardig 'id.' [ca. 1565; WNT], boetveerdich 'id.' [1603; WNT Supp. aanlokken].
Na de Middeleeuwen gevormd als vertaling van Latijn poenitens, wrsch. onder invloed van de synonieme vorm Duits bußfertig 'rouwmoedig, bereid boete te doen'. Het is gevormd uit het zn. boete en het bn. vaardig 'bereid'.
Fries: boetfeardich
613.   boezelaar zn. 'voorschoot'
categorie:
geleed woord, etymologie van een woorddeel onbekend
Vnnl. boezelaar [1691; WNT boezel].
Afleiding met het achtervoegsel -aar bij een Vroegnieuwnederlandse werkwoord boezelen [1634; WNT], dat wrsch. een frequentatief is bij vnnl. boezen 'redderen, rommelen, scharrelen', boesen 'heftig kloppen' [1599; Kil.]. De herkomst van dit woord is niet duidelijk; mogelijk is het een nevenvorm van beuzelen. Misschien ook hangt het samen met het werkwoord buizen 1, of met boos.
Fries: boezelder
614.   boffen
categorie:
geleed woord
Zie: bof
615.   bokkig
categorie:
geleed woord
Zie: bok
616.   bokking zn. 'gerookte haring'
categorie:
geleed woord
Mnl. buckinc, buckin, buckem, bockingh [1285; CG I, 1021]; vnnl. buickinc [1518; Murmellius]; buckinck [1542; Pelegromius]. Naast bokking kwam ook boks-, boeksharing voor (een drooghen harinck oft boxhorinck [1555; Luython]).
Volgens het WNT zou het woord in verband staan met de Noorse werkwoorden bokna 'drogen (van vis)' en bøkja 'doen uitdrogen' en zou het met zeelui meegekomen zijn. Deze woorden lijken echter eerder verband te houden met de wortel van bakken 1. Mede ook gezien de vroege vindplaatsen is daarom te denken aan verband met bok en zou de vis genoemd zijn naar de onaangename reuk. Daarop wijst ook de bijvorm boks-haring.
Het Middelhoogduits ontleende het woord als bückinc, waaruit aan het eind van de 15e eeuw Bückling is onststaan. Het achtervoegsel -ing komt ook bij andere visnamen voor, bijv. haring, paling, spiering.
Literatuur: M. Philippa (1995) '-ingvissen', in: OT 64, 160
617.   bolderkar zn. 'houten trekkar'
categorie:
geleed woord
Nnl. bolderkar [1984; Dale].
Het eerste element van de samenstelling is wrsch. afgeleid van het werkwoord bulderen 'een sterk rommelend of dreunend geluid maken', dat als variant ook bolderen kent (zoals ook in het bijwoord holderdebolder 'halsoverkop, met veel lawaai'). Het tweede lid van de samenstelling is het zn. kar.
Duits Bollerwagen; Fries bolderbak, -kast, -wein.
De bolderkar als kindervervoermiddel is een betrekkelijk recent verschijnsel, dat samenhangt met de opkomst van de vakantiecultuur. Langer bestaat de bolderwagen [1693; WNT] of bulderwagen 'overhuifde boerenkar zonder veren of andere ophanging; rammelende, hortende en stotende wagen'.
618.   bolk zn. 'vis van het geslacht Trisopterus'
categorie:
geleed woord
Mnl. bolloc 'wijting' [1288; CG I, 1334]; vnnl. bolck [17e eeuw; WNT], bollik, bolling.
Met het veelvuldig in diernamen voorkomende achtervoegsel pgm. *-uk- afgeleid van het bn. bol 2, uit pgm. *bulnuka-, met assimilatie van -ln- tot -ll-.
Mnd. bulk 'kabeljauw'; mhd. bullich, bollich 'grote vis' [1329].
Het achtervoegsel komt onder andere ook voor in Nederlands havik, Duits Kranich 'kraanvogel', oe. cranoc 'id.', oe. bulloc 'stier' (ne. bullock 'os').
619.   bolknak zn. 'sigaar'
categorie:
geleed woord
Nnl. bolknak 'dikke sigaar' [1940; WNT Aanv. bol I].
Samenstelling van bol 2 en knak 'zeker model sigaar dat aan het ene eind veel spitser is dan aan het andere'. Genoemd naar de vorm: de sigaarkop van het bolknakmodel is bol.
Fries: bolknak
620.   bolwerk zn. 'bastion'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Mnl. bolwerc 'verschansing' [1407; MNW opset].
Samenstelling van bol en werk. De oorsprong van het eerste lid is niet duidelijk. Het WNT oppert de betekenis 'kogel'; het komt ook voor in de betekenis 'steen'. Plausibel is ook de etymologie uit Toll.: mnl. bolle 'stronk'; mhd. bole 'dikke plank' (nhd. Bohle). Verschansingen waren immers vaak houten palissades, paalwerk.
Mhd. bolewerc, bolwerk, ook in de betekenis 'slingerwerktuig voor stenen' (nhd. Bollwerk 'verschansing'); ofri. bolwerk (nfri. bolwurk).
Aan het Middelnederlands of het Middelhoogduits zijn ontleend: Engels bulwark; Middelfrans bollewers, bolluwercq, bollewarque (Nieuwfrans boulevard, terugontleend als boulevard); Russisch bolverk.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven