|
1.  |
beheren ww. 'administreren, besturen' categorie: geleed woord Mnl. Dat hy iu hoede ende beheer 'moge hij jullie beschermen en besturen' [1415-35; MNW-R], beheeren ende regeren 'besturen en regeren' [1432; MNW-R], hat ende nijt beheertse 'haat en afgunst is hun meester' [1437; MNW-P], beheren 'onder zijn macht hebben, aan zich onderwerpen' [1458; MNW]; nnl. beheerd (verl.deelw.) 'geadministreerd, bestuurd' [1866; WNT]. Gevormd uit be- en het zn. heer 1. Mnd. beheren 'beheersen'; mhd. beherren 'overweldigen'; nfri. beheare 'beheren'. ◆ beheer zn. 'het beheren; bestuur'. Nnl. beheer 'id.' [1841; WNT]. Afleiding van beheren. Fries: beheare ◆behear
|
naar boven
|