1.   sneer zn. 'honende opmerking'
categorie:
leenwoord
Nnl. sneer 'honend spottend gelach, neusoptrekken, stekelige zet, schimpscheut; het grijnzen' [1847; Kramers].
Ontleend aan Engels sneer 'honende, spottende opmerking' [1707; BDE], afgeleid van het werkwoord sneer 'bespotten; grijnzen; snuiven (van paarden)' < Middelengels sneren 'bespotten' [voor 1400; BDE]. Verdere herkomst onduidelijk, maar gezien de betekenissen 'grijnzen; snuiven' lijkt het woord te behoren bij de onder snuiven beschreven groep woorden.
Noord-Fries sneere 'minachten'.
Fries: -


  naar boven