1.   lommer zn. '(schaduw van) gebladerte'
categorie:
leenwoord
Mnl. onder die lomre ... van den boomen 'in de schaduw van de bomen' [1487; MNW]; vnnl. lomber, lommer 'schaduw' [1573; Thes.], ook 'gebladerte' in daer de hitte niet kan nypen door de lommeren der ypen 'waar de hitte niet kan kwellen door het gebladerte van de iepen' [1653; WNT].
Ontleend aan Frans l'ombre 'de schaduw', met in het Nederlands assimilatie -mb- > -mm-. Frans ombre 'schaduw' [1176-81; Rey], eerder umbre [938-950], is ontwikkeld uit Latijn umbra 'id.', van onbekende herkomst.
Het woord werd alleen gebruikt voor schaduw van gebladerte; zo kon de betekenis ook overgaan op het gebladerte zelf. Het woord is verouderd en komt alleen nog voor in poëtisch taalgebruik. Zie ook sombrero.
Fries: -


  naar boven