Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleed woord"

2801 tot 2810 van 3068

1 ... 301 ... 611 ... 911 ... 1221 ... 1531 ... 1831 ... 2141 ... 2451 ... 2761 ... 2781 | 2791 | 2801 | 2811 | 2821 ... 3061

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



sombrero
sommige
soms
somtijds
sonar
sonate
sonde
sonderen
sonnet
sonoor

soort

soortelijk
soortement
sop
soppen
sopraan
sorbet
sores
sorry
sorteren
souffleren


2801.   soort zn. 'categorie'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Mnl. sorte, soorte 'soort, slag' in die es comen van onser soorte 'die tot onze kring behoort' [ca. 1350; MNW], 'soort, type van goederen' in drie sortten van inghelse lakenen 'drie soorten Engels laken' [1450; MNW]; vnnl. sort, soorte 'kwaliteit, soort, type' [1599; Kil.], gemaect van een sekere soorte van hart hout [1602; WNT], soort 'biologische categorie' in Nature wil ... de soort in wezen houwen 'de natuur wil de soort in stand houden' [1666; WNT]; nnl. een soort (van) in een soort van hoffelykheit [1714; WNT], soort 'klasse, type' in (mensen) van het allergemeenste soort 'van het laagste allooi' [1763; WNT], 'kwaliteit' in daarna een soortje minder [1809; WNT].
Ontleend aan Frans sorte 'soort, klasse' [1327; TLF], eerder al 'groep personen' [ca. 1220; TLF], later ook 'iets wat lijkt op' [1664; TLF], van Latijn sors (genitief sortis) 'lot, deel, aandeel, rang; manier', wrsch. bij de wortel van het ww. serere 'aaneenrijgen, laten aansluiten', zie serie; een lot werd getrokken uit een reeks.
soortelijk bn. 'aan de soort eigen'. Nnl. soortelijk 'aan de soort of aan een materiaal eigen' in Soortelijke Kenmerken (van planten) [1773; WNT], soortelijke warmte 'de mate waarin een materiaal vatbaar is voor warmte' [1843; WNT warmte], Het soortelijk gewicht van een lichaam geeft in grammen uitgedrukt het gewicht aan van 1 cM3. van dat lichaam bij 00 C. [1888; WNT gewicht], 'volgens de soort, wat soort betreft' in soortelijk verschillen de afdelingen niet van elkaar [1896; WNT Aanv. ondernemer]. Afleiding van soort met het achtervoegsel -lijk.
Fries: soartesoartlik
2802.   soortement zn. 'iets wat lijkt op, soort'
categorie:
geleed woord
Vnnl. sortiment, sortement eerst 'verzameling goederen, sortering' in 640 packen sortementen kleden '640 pakken met een assortiment kleden' [1648; WNT]; nnl. sortiment, sortement, soortement 'soort' in allerhande sortimenten van land- en waterinsekten [1730; WNT water], goederen ... van zodanige sortementen, als alleen voor Europa dienstig zyn [1754; WNT], 'zoiets als het geluid van een ezel' in hahi! hahi! zoo'n soortement geluid als van een ezel [1880; Groene Amsterdammer], 'zeker type' in zoo'n soortement bediende [1885; WNT zorg I], ook nog wel 'sortering van verschillende soorten handelswaar, assortiment' in het sortement wordt steeds ruimer [1929; NRC] en in samenstellingen als sortimentshandel 'handel in boeken van verschillende uitgevers' [1933; WNT].
Ontleend aan Frans assortiment, zie assortiment, met het wegvallen van de eerste lettergreep.
De vormen sortement, sortiment 'sortering' werden in de tweede helft van de 20e eeuw in het NN vrijwel volledig vervangen door assortiment. De vorm so(o)rtement in de betekenis 'zoiets als, soort van' is wrsch. een volkse afleiding van soort vergelijkbaar met smoelement, prevelement -ment. Het komt wel voor in jongerentaal op internet: ik ben sortement van verliefd, het is een sortement container.
Fries: soartemint
2803.   sorteren ww. 'ordenen'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Vnnl. sorteren eerst 'gelijkstellen, tot dezelfde soort rekenen' in die hem van den smeeden binnen deser stede gesorteert sullen hebben 'die zich aan de smeden binnen deze stad gelijkgesteld zullen hebben' [1510-12; MNW], dan ook 'ordenen, in soorten scheiden' in Dat ... de meesterknecht ... die ghewraeckte hennip sorteren zal, scheydende 't goet uuyttet quaet '... de afgekeurde hennep zal doorzoeken ...' [1515; WNT Aanv. wraken I]; nnl. sorteren 'uitzoeken, ordenen' in haare Kinderen sorteeren er zeer zorgvuldig die appelen uit, die ... [1795; WNT zorgvuldig], het sorteeren en registreeren der boeken en papieren [1818; WNT registreeren].
In de betekenis 'ordenen' gevormd van soort met het aan het Frans ontleende achtervoegsel -eren, naar het voorbeeld van Frans assortir, zie assortiment.
De uitdrukking effect sorteren 'succes hebben, resultaat boeken' is ontleend aan Frans sortir son effet 'succes boeken'. Sortir heeft hier de betekenis 'verkrijgen, produceren' [1401; TLF] uit eerder 'ondergaan, verkrijgen' [1395; TLF] en gaat rechtstreeks terug op klassiek Latijn sortīrī 'door het lot verkrijgen, door het lot aanwijzen, verdelen', een afleiding van sors, zie soort. Oude Nederlandse attestaties zijn: mnl. huwelike voorwaerden ... de welcke zijn sculdich stede te houden ende effect te sorterene '... die rechtsgeldig moeten zijn en nagekomen moeten worden' [1350-84; MNW stede]; zegghende dat tarreest niet sculdich was te sorteerene 'dat het arrest niet geldig was' [1410; Stall.]; vnnl. 'resultaat hebben' in dat sijn valsche getuygenisse geen effect en sorteerde [1555; WNT valsch]; nnl. hebben nochthans soo hoognoodige ... voorslagen ... geen effect gesorteert 'hebben toch zulke dringend noodzakelijke voorstellen geen resultaat gehad' [1771; WNT recommandabel]. De betekenis 'ressorteren' komt voor in: naer der bancken recht daer onder die sorteren ende gelegen zyn [15e eeuw; Stall.].
Fries: sortearje ◆ -
2804.   souper zn. '(feestelijk) avondmaal'
categorie:
leenwoord, geleed woord, leenwoord, geleed woord, geleed woord
Nnl. soupé, souper 'late maaltijd, maaltijd met feest' in op een prachtig soupée onthaeld [1747; WNT vinding], een bal en soupe ... gegeven [1752; WNT], de tweede dans na het souper [1782; WNT], ook vaak de verkleinvorm, in het Soupéetje was ... eenvoudig [1782; WNT Aanv. maître].
Ontleend aan Frans souper 'late maaltijd, na toneel of tijdens een feest' [1830; TLF], eerder al super 'avondmaaltijd' [ca. 1140; TLF], sopar 'id.' [10e eeuw; TLF], zelfstandig gebruik van het ww. souper, eerder al soper 'het avondmaal gebruiken' [10e eeuw; TLF], een afleiding van soupe 'soep', zie soep.
souperen ww. 'een souper gebruiken'. Nnl. 't avond soupeeren en met de vrienden vrolyk zijn [1760; WNT vroolijk], gesoupeerd en bal gehouden [1770; WNT vinden]. Ontleend aan Frans souper, zie hierboven. ◆ opsouperen ww. 'opmaken, verbrassen'. Nnl. dat door belastingverlaging het voordelig saldo heel spoedig zou zijn "opgesoupeerd" [1911; NRC], de winsten opgesoupeerd [1912; NRC]. Gevormd uit op in de betekenis 'verbruikt' en souperen 'de maaltijd gebruiken'.
Fries: sûpersûpearje ◆ -
2805.   spartaans bn. 'hard en sober'
categorie:
geleed woord
Vnnl. spartaens '(als) in Sparta, van de Spartanen' in de Spartaensche strafheit 'de strengheid, hardheid als van de Spartanen' [1634; WNT]; nnl. spartaans 'streng, hard' [1847; Kramers], spartaansche kindertucht 'strenge, harde opvoeding' [1847; Kramers], met spartaansche onverschilligheid ... zonder te laten blijken dat de opoffering ons moeite kostte [1870; WNT waardigheid], 'zeer streng' in Spartaansch dieet [1889; Groene Amsterdammer], 'zeer sober' in daar heerscht Spartaansche eenvoud [1914; NRC].
Afleiding van Spartaan, letterlijk 'inwoner van de oude Griekse stad Sparta' (Peloponnesus) en bij overdracht 'iemand die grote gehardheid aan de dag legt' [1812; WNT verbleeken], dus 'met de hardheid van een Spartaan'. De Spartanen stonden bekend om de buitengewoon sobere en strenge opvoeding die zij kregen en de harde tucht in het leger.
Fries: spartaansk
2806.   spat 1 zn. 'klein springend vochtdeeltje'
categorie:
klankwoord, geleed woord, intensiefvorming of frequentatief, verkorting, intensiefvorming of frequentatief
Mnl. spat 'blaaspijp, proppenschieter' in dat hoore kinderen ... mit gheenen steenen warpen noch mit spatten schieten [1413; MNW]; vnnl. Spatten oft buysen, daer sy cleyne dunne pijltgiens uytblasen van riet 'blaaspijpen of buizen, waar ze kleine dunne rieten pijltjes uitblazen' [1598; iWNT], spat 'buis' [1599; Kil.], spat 'projectiel uit zo'n buis' in Spatten, die sy de spitse punten een weynigh branden 'blaaspijlen, waarvan ze de scherpe punten enigszins verhitten' [1676; iWNT]; nnl. spat, spatje "vlak van vuil water of slyk" [1701; Marin], wanneer dit watervlies uitgaet, of in spatjes zig verbryzelt '... uiteenspat' [1757; iWNT verbrijzelen].
Het woord is uitsluitend Nederlands. In de oudste betekenis 'blaaspijp' wrsch. een klanknabootsend woord. De pas in het Nieuwnederlands aangetroffen betekenis 'spetter' is wrsch. opnieuw afgeleid van het werkwoord spatten 'in kleine deeltjes (doen) opspringen', zie onder.
De oudste betekenis van het woord is 'blaaspijp', met vindplaatsen tot aan het begin van de 19e eeuw (iWNT).
spatten ww. 'in kleine deeltjes (doen) wegspringen'. Vnnl. spatten 'met een blaaspijp schieten' in in de boomen ... te werpen, spatten '(projectielen) in de bomen te gooien of met een blaaspijp te schieten' [1612; iWNT vogel], 'in kleine deeltjes wegspringen of doen opspringen' in spat Witte melck op 't aengesichje Van het ... wichje '(zij) spettert witte melk op het gezichtje van het meisje' [1621; iWNT daarmede], het siltigh swabbel-nat ('zeewater'), Dat heel hooge op-waert spat [1623; iWNT zwabbelen], open maeken ... zonder 't vat aen dujghen te doen spatten [1639; iWNT]. In de oudste betekenis 'met een blaaspijp schieten' wrsch. een afleiding van het zn. spat 'blaaspijp', zie boven. Bij uitbreiding kon hierbij de huidige betekenis 'spetteren' ontstaan. ◆ spetteren ww. 'spatten'. Nnl. De zaadhuisjes van zekere planten spetteren open als zij rijp zijn [1873; iWNT openspatten], tssh, tssh spetteren ze (de golven) [1899; Gids]. Frequentatief van spatten. Ook wel spetten in Het spettend hartebloed [1882; Gids]. ◆ spetter zn. 'spat'. Nnl. spetters en druppels [1904; Gids]. Afleiding van spetteren. ◆ spatteren ww. 'spatten'. Nnl. plasschend door de modder dat 't spatterde [1903; iWNT modder]. Nevenvorm van spetteren.
Fries: spatspattespatterjespatterspatterje
2807.   speculaas zn. 'gekruide koek'
categorie:
verkorting, geleed woord, leenwoord, uitleenwoord
Nnl. eerst de vorm speculatie 'plat gekruid gebak' in dat de Koekkebakkers de zoogenaamde Speculatie ... bakken en verkoopen [1749; WNT speculatie II], Een volle blikke trom, Vol best Banquet met Speculatie [1798; WNT speculatie II], dan de vorm speculaas in het St. Nicolaasfeest ... onthaald op chocolade en speculaas [1883; Schager Courant], ook vaak de verkleinvorm 'n stukje koek of 'n speculaasje [1912; Groene Amsterdammer], spekelasie [voor 1920; WNT klaas].
Speculaas is wrsch. ontstaan uit speculatie, zoals ook relaas met afval van de -ie ontstond uit relatie, zie relatie; mogelijk zijn ook nevenvormen als speculacie, speculasie opgevat als verkleinwoord en ontstond zo een nieuw woord speculaas.
In ouder Nederlands kon speculatie 'overdenking, vermoeden' ook 'zin, welbehagen' betekenen in de uitdrukking ergens zijn speculatie in (of aan) hebben [1596; WNT speculatie I]. Speculatie 'speculaaskoek' heette dan zo, mogelijk schertsend, omdat het van oorsprong gebak voor fijnproevers was (WNT, FvWS, Toll.). EDale vermoedt dat speculatie werd gebruikt in de betekenis 'veronderstellen, bedenken' en dat het gebak dus 'fantasiegoed' is.
Speculatie is ontleend, al dan niet via Frans speculation 'overweging, onderzoeking' [ca. 1300; TLF], aan Latijn speculātiō, een afleiding van speculārī 'bekijken, onderzoeken, van bovenaf gadeslaan', zie speculeren.
In het BN is de nevenvorm speculoos [1940; De Tollenaere 1985, 250] wijdverbreid. Deze gaat terug op een Brabantse uitspraak van speculaas en heeft zich ook uitgebreid tot het Belgisch-Frans als spéculoos of spéculaus.
De Nederlandse naam is verder nog ontleend in Duitse grensdialecten: Nederduits spekelātjse, Noordrijnlands spekulatses (mv.), Keuls ("verlatiniseerd") spikulazius, waaruit Nieuwhoogduits Spekulatius 'plat gekruid gebak' [18e eeuw; Kluge].
Literatuur: F. De Tollenaere (1984), 'De etymologie van ndl. speculaas, speculatie, nhd. spekulatius en noors spekulasi, spik(k)elasi', in: Fr. Daems & L. Goossens (red.), Een spyeghel voor G. Jo Steenbergen, Leuven, 321-334; F. De Tollenaere (1985), "Hoe is 'speculaas' ontstaan?", in: TNTL 101, 241-250
Fries: -
2808.   sperzieboon zn. 'peulvrucht, variëteit van de soort Phaseolus vulgaris'
categorie:
geleed woord, verkorting
Nnl. spersieboontjes 'prinsessenbonen' [1821; WNT], de doperwten ... en de spergieboonen [1870; WNT], biefstuk met sperzieboontjes [1957; WNT Aanv. voorafje].
Gevormd uit spersie 'asperge' [1704; HvH] en boon. Spersie, sperzie, spergie zijn nevenvormen van sperge 'asperge' [1652; Claes 1994a], dat zelf een verkorting is van asperge. De bonen werden ook wel aspergieboontjes genoemd [1769; WNT Supp. aspergeboon] en de naam is mogelijk gegeven, omdat deze bonen net als asperges werden gegeten met gesmolten boter en nootmuskaat; ze worden ook wel slabonen genoemd, omdat ze ook als salade worden opgediend.
Fries: sparbeantsje, sparrebeantsje
2809.   spijs zn. 'eetwaar; amandelpers'
categorie:
leenwoord, volksetymologie, geleed woord
Mnl. spise 'voedsel' [1201-25; VMNW], 'voedsel, maal' [1240; Bern.], 'voedingswaar' in alrehande spisen 'allerlei voedingswaren' [1265-70; VMNW], ook overdrachtelijk in gheestelike spise 'geestelijk voedsel' [1265-70; VMNW], ook 'welriekende stof, specerij' in wierooc jof ander diere spise 'wierook of een andere kostbare specerij' [1287; MNW SPISE]; vnnl. ook 'vulling of belegsel voor een taart of vlaai' in peeren ... geven lecker moes en spyse tot een taert [ca. 1655; WNT spijs II]; nnl. spijs 'amandelpers' eerst in de samenstelling amandelspijs [1875; WNT Supp. amandelbrood], dan ook verkort tot spijs 'amandelpers' in ... een dikke "M" gevuld met heerlijke spijs en Kerstbrood met spijs [1946; Leeuwarder Courant].
In de betekenis 'eetwaar' een tamelijk vroege Germaanse ontlening aan middeleeuws Latijn spesa 'eetwaar', ouder spensa < klassiek Latijn expensa (pecūnia) 'bestedingen, uitgaven', verl.deelw. van expendere 'uitgeven', zie spenderen.
De betekenis 'amandelpers' is een versmalling van een algemenere, in het BN nog gebruikelijke, betekenis 'zoete vulling, gekruide vulling', die wrsch. is ontstaan door invloed van of verwisseling met mnl. specie 'specerij, welriekende stof, geneeskrachtig kruid', zie specerij.
Ook mnd. spise (waaruit nde. (vero.) spise); ohd. spīsa (nhd. Speise); ofri. spise; alle 'eetwaar'.
spijzigen ww. 'te eten geven'. Vnnl. de stadt ghespijsight 'de stad (Leiden na het ontzet) van voedsel voorzien' [1575; WNT], temmen en spijsigen der wilde beesten [1634; WNT]; nnl. de manschappen ... zullen worden gespijzigt [1810; WNT]. Gevormd van spijs met het achtervoegsel -igen. In het Middelnederlands bestond al een ww. spisen 'voeden, te eten geven', afgeleid van spise; dit ww. is in de 19e eeuw in het NN buiten gebruik geraakt (WNT).
Fries: spizespizigje, spiizgje
2810.   spijt zn. 'berouw; leedwezen'
categorie:
verkorting, leenwoord, geleed woord
Mnl. spijt 'smaad, hoon, minachting' in in sijn spijt 'om hem te honen' [begin 15e eeuw; MNW], grote spijt doen 'met minachting bejegenen, schande aandoen' [1481; MNW]; vnnl. 'woede, wrok' in seyde de Sarasijn in spite 'zei de Saraceen vol woede' [ca. 1540; MNW], 'leedgevoel, spijt' in mi selven die keele afsteken uut spijte [begin 16e eeuw; MNW]; nnl. spijt 'teleurstelling' in geen een (kind) ... tot mijn spijt [1840; WNT], 'berouw' in Ze had nu spijt van kleine kibbelarijtjes met mama [1901; Kuipers].
Verkorting van ouder despijt 'smaad, minachting' [ca. 1350; MNW], 'spijt, wrok' [ca. 1400; MNW], dat ontleend is aan Oudfrans despit 'wrok' [1160-74; TLF] en 'minachting' [1140; TLF] (Nieuwfrans dépit) < Latijn dēspectus 'minachting', afleiding van het ww. dēspicere 'neerkijken op, minachten'; dat ww. is gevormd met het voorvoegsel dē- 'vanaf, vanuit', zie de-, bij het ww. specere 'zien, kijken', verwant met spieden.
spijtoptant zn. 'iemand die zijn besluit betreurt'. Nnl. De Indonesische staatsburgers van Nederlandse origine die hun Nederlands staatsburgerschap terug willen hebben, de zgn. spijtoptanten [1958; Dagblad Amersfoort], dan ook algemeen 'iemand die een genomen besluit wil terugdraaien' in spijtoptant wil toch weer voor CD in raad Vlissingen 'raadslid dat zijn aftreden betreurt' [1995; Zierikzeesche Nieuwsbode]. Gevormd van spijt 'berouw' en optant 'kiezer, wenser', een afleiding van opteren 'wensen, kiezen', zie optie.
Fries: spyt ◆ -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven