1.   norm zn. 'regel, maatstaf, standaard'
categorie:
leenwoord
Vnnl. norme 'zegel' [1650; Hofman], ook 'maat, voorbeeld, regel' [1654; Meijer], nnl. norm 'regel, maatstaf' in gedoemd om naar een blinde norm voordtesukkelen [1799; WNT voortsukkelen], eerst ook nog wel in de Latijnse vorm norma, vergelijk norm, norma [1847; Kramers] en in de norma van den rechtstoestand 'de maatstaf van de wettige toestand' [1875; WNT hindoe], norm 'na te streven niveau' in een norm van ontwikkeling [1885; WNT wezen II], 'gebruikelijk niveau' in daalt de ochtend-temperatuur tot de norm [1920; WNT remitteeren], 'maatschappelijke, zedelijke en geestelijke regel' in de normen van ons leven [1910; WNT wereldplan], 'officieel vastgesteld niveau' in de norm van 70 pct bebouwingsfactor [1955; WNT Aanv. een I].
Ontleend, wrsch. via Duits Norm 'standaard, regel' [14e eeuw; Kluge], aan Latijn nōrma 'regel, richtsnoer', oorspronkelijk 'winkelhaak, tekenhaak', van onbekende verdere herkomst. Een andere mogelijkheid is ontlening aan Frans norme 'regel, maatstaf' [ca. 1165; TLF], ontleend aan Latijn nōrma, maar Frans norme was zeldzaam tot ver in de 19e eeuw.
In de 19e eeuw bracht de Duitse wiskundige en statisticus Gauss ook de Latijnse vorm norma [1832; OED] weer in omloop, met de betekenis 'statistisch gemiddelde waartegen men zekere waarden kan afmeten'. Onder invloed van Engelse maatschappijbeschouwers werd norm, meestal in het meervoud norms 'normen' [1900; OED], ook toegepast op sociaal gedrag: deze betekenis zien we in Nederland veel in krantencitaten uit het eerste kwart van de 20e eeuw en ook in de thans veel gehoorde vaste verbinding normen en waarden [1955; WNT Aanv. constantie] is de betekenis van normen nog steeds 'standaard voor sociaal gedrag'. Ook de meer technische betekenis is niet verloren gegaan, zoals blijkt uit 20e-eeuwse samenstellingen als productienorm 'vastgestelde hoeveelheid te produceren goederen' [1924; NRC].
normeren ww. 'een norm vaststellen'. Nnl. normeeren 'naar de norm regelen, ordenen, voorschrijven' [1847; Kramers], 'norm voor de hoeveelheid vaststellen' in de noodzakelijkheid de productie te normeeren [1913; NRC], 'maatschappelijke en zedelijke normen vastleggen' in het nieuwe leeven normeren aan de grijze oudheid [1931; Vaderland].
Fries: noarm ◆ normearje


  naar boven