1.   hij vnw. 3e pers. m. ev.
categorie:
erfwoord
Onl. , hie [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. hi, naast zelden hie en .
Algemeen Germaans voornaamwoord voor de 3e persoon enkelvoud mannelijk. In het Noordzee-Germaanse gebied en in delen van het Middelfrankische gebied werd een van origine wrsch. aanwijzend partikel h- voor de oorspr. stam geplaatst, zowel bij hij als bij hem, haar 1 en hun, hen. Zie daarvoor onder hier.
Os. , he, , hie (mnd. , ); ohd. ir, er (mhd., nhd. er; naast zeldzamer ohd. her, mhd. he(r)); ofri. hi (nfri. hy); oe. (ne. he); on. es, er (betrekkelijk partikel); got. is; < pgm. *ez, *iz (onbeklemtoond), *es, *is (beklemtoond). De vormen met h- door contaminatie met het aanwijzend partikel pgm. *h(ī)-. In onbeklemtoonde positie hebben ook de andere Germaanse talen vormen zonder h-.
Persoonlijke voornaamwoorden voor de derde persoon bestonden in het Proto-Indo-Europees niet als apart paradigma en zijn terug te voeren op aanwijzende voornaamwoorden. Voor het Germaans is dat in de meeste gevallen het paradigma van pie. *h1e, waarvan *h1e zelf of *h1es de nominatief enkelvoud mannelijk is. Verwant zijn dan o.a. Latijn is 'die'; Sanskrit ayám; Litouws jis 'hij'; Oudiers ē 'hij' (< *eis). Hetzelfde *h1e heeft, voorafgegaan door het aanwijzend partikel pie. *so, geleid tot het persoonlijk voornaamwoord zij 1, en zie ook het bezittelijk voornaamwoord zijn 2.
In beklemtoonde positie werd mnl. hi met lange klinker uitgesproken en kon het diftongeren naar hij. Anders dan bij de persoonlijk voornaamwoorden me/mij, je/jij, ze/zij, ge/gij en we/wij bestaat bij hij echter geen onbeklemtoonde variant *he; die variant is fonologisch in het Nederlands onmogelijk, vergelijk ook de standaarduitspraak van her- en bijv. ver-, resp. zonder en met onbeklemtoonde e. Wel heeft hij een enclitische variant ie (mnl. -i) zoals in daar loopt ie.
De datief van hij, en later binnen het Noordzee-Germaans ook de accusatief, is hem.


  naar boven