|
1. |
hert zn. 'herkauwend hoefdier (familie Cervidae)' categorie: erfwoord Onl. hiret, hirot 'zekere herkauwer' [10e eeuw; W.Ps.], in de plaatsnaam Hertesbergam 'Hertsberge' [1149; Gysseling 1960]; mnl. hirt [1220-40; CG II, Aiol], meestal al hert [1240; Bern.]. Algemeen Noord- en West-Germaans: mnd. herte, harte; ohd. hir(u)z (mhd. hirz, nhd. Hirsch); oe. heor(o)t; on. hjörtr (nzw. hjort); < pgm. *heruta-. Buiten het Germaans geen verwante woorden met dentaal. Zonder dentaal wel: Latijn cervos 'hert'; Keltisch karwo 'hert' (Welsh carw, Bretons qaro; Cornisch carow); wijzend op pie. *ḱer-u-, een afleiding van de wortel *ḱer- 'hoorn', zie hoorn. De oorspr. betekenis zal dus 'gehoornd dier' zijn. Voor een vergelijkbare vorming zie rund, en zie ook hinde.
|
naar boven
|