1.   homeopathie zn. 'bepaalde geneeswijze'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. homoiopathie 'zekere geneeswijze' [1824; Weiland], vaak gespeld met homoeo- [1833, in een boektitel; Picarta] en al vroeg ook met homeo- [1852, in een brochuretitel; Picarta].
Internationaal neologisme, in 1796 in het Duits geïntroduceerd als Homöopathie door de arts en apotheker Samuel Christian Friedrich Hahnemann (1755-1843) en gevormd op basis van Grieks homoĩos 'gelijksoortig, gelijkend' (afgeleid van homós 'gelijk', zie homo-) en páthos 'gevoel, leed, ziekte', zie pathos; met in het achterhoofd ongetwijfeld ook de al klassiek-Griekse samenstelling homoiopathḗs 'gelijke ervaringen hebbend'.
Volgens de leer van Hahnemann kan een zieke worden genezen door het toedienen van een middel dat, wanneer het in een grotere dosis op een gezond mens zou worden toegepast, gelijksoortige symptomen zou veroorzaken als die van de te bestrijden ziekte. De leer van Hahnemann wordt in het Nederlands ter verduidelijking ook wel klassieke homeopathie genoemd, onderscheiden van andere alternatieve geneeswijzen.
De spelling met homoeo-, traditioneel onder classici, concurreert met de spelling homeo-, die beter aansluit bij de gangbare Nederlandse uitspraak en bij de Franse en Amerikaans-Engelse spelling. Homeopathie wordt door WL 1954, het Groene Boekje, als voorkeurspelling werd genoemd en in WL 1995 als enige officiële spelling erkend. In de tweede helft van de 20e eeuw krijgt deze spelling dan ook de overhand, maar in de praktijk heeft het homoeopathie vooralsnog niet helemaal kunnen vervangen, ook niet in officiële publicaties.


  naar boven