1.   holster zn. 'pistoolhouder'
categorie:
leenwoord
Vnnl. holster 'pistoolhouder' [1669; van den Ende].
Ontleend in deze ene specifieke betekenis, wellicht al ten tijde van de Dertigjarige Oorlog, aan Nederduits holster 'schoudertas; ransel; pistoolhouder, foedraal; buikholte; balzak van een hengst; klein kind'; deze veelheid aan betekenissen duidt op hoge ouderdom en doet een oorspr. algemene betekenis 'bergplaats' veronderstellen; het woord is dan ook verwant met hullen 'wikkelen, bedekken' en helen 2, oorspr. 'bedekken, verbergen'. Ook Engels holster 'pistoolhouder' en Zweeds hölster 'id.' zijn jongere ontleningen aan het Middelnederduits.
Oe. heolstor 'schuilplaats' (ne. alleen dial. hulster 'id.'); nijsl. hulstr, nzw. vero. hölster 'schuilplaats'; got. hulistr 'omhulsel, deken'; < pgm. *hula-stra- (c.q. *helu-, *huli-), afleiding van de stam van pgm. *huljan- (waarbij nnl. hullen), resp. ablautend *helan- 'verbergen, bedekken' (waarbij nnl. helen 2). Er is onzekerheid over het verband met ohd. hulft 'zadeldek', hulfter 'foedraal' (nhd. Hulfter; zie bij hoes), en het daaraan ontleende mnl. holfter 'id.' [1477; Teuth.]. De betekenis is zeer verwant met die van holster en de vorm verschilt in slechts één relevante klank. Misschien is het Hoogduitse woord ontstaan onder volksetymologische invloed van ohd. halftra (mhd. halfter, nhd. Halfter) 'halster', zie halster; van klankwettige overeenkomst is in elk geval geen sprake. Ook een Nederlandse overgang van mnl. hulfter naar nnl. holster (FvW) moet worden uitgesloten.
Fries: holster


  naar boven