1.   duet zn. 'muziekstuk voor twee stemmen of instrumenten'
categorie:
leenwoord
Nnl. Duët 'stuk voor twee stemmen of instrumenten' [1809; WNT Aanv.].
Ontleend aan Italiaans duetto 'id.' [begin 18e eeuw; Rey], verkleinwoord van duo 'id.'.
Het woord is mogelijk via het Duits ontleend, Duett [1758; Kluge21], eerder Duetto [1749; Kluge21]. Het past ook in het rijtje terzet, kwartet enz.
Fries: duet


  naar boven