1.   diploma zn. 'getuigschrift'
categorie:
leenwoord
Vnnl. diploma 'charter, oorkonde waarmee een recht wordt verleend' in bij patente ofte diploma van een grooten Cham [1656; WNT]; nnl. diploma 'getuigschrift' [1815; WNT wettigen].
Ontleend aan Latijn diplōma 'aanbevelingsbrief, oorkonde, bewijs van burgerrecht' < Grieks díplōma 'gevouwen papier', daarna 'aanbevelingsbrief, paspoort', afleiding van het werkwoord diploũn '(dubbel)vouwen', bij het bn. diploũs 'dubbel', zie dubbel.
De jongere betekenis is ontleend aan het Frans, dat deze betekenis van diplôme vanaf 1810 [Rey] kent.
Fries: diploma


  naar boven