1.   ge- voorv. met diverse functies
categorie:
erfwoord
Al vanaf de Oudnederlandse periode is ge- (met vormvariant onl. gi- en spellingsvariant mnl. ghe-) een productief voorvoegsel, zowel bij het verleden deelwoord als in andere functies.
Inheems Germaans voorvoegsel, wrsch. met oorspr. betekenis 'met, samen'. In het Gotisch is deze betekenis in sommige woorden nog duidelijk terug te vinden (bijv. ga-qiman 'samenkomen'), maar lang niet in alle woorden. In de jongere Oudgermaanse talen treedt zij nog minder op (behalve in de verzameling collectieve zn., zie hierna), en drukt het voorvoegsel voornamelijk perfectiviteit, d.w.z. voltooiing van een handeling, uit. De distributie ervan in de Oudgermaanse geschriften is echter grillig en de Germaanse ontwikkeling is verre van opgehelderd. De heersende opinie is desondanks dat alle latere functies uit de oorspr. betekenis 'met, samen' zijn voortgekomen.
De vormen van dit voorvoegsel in de andere Oudgermaanse talen zijn: os. gi-; ohd. ga- > gi- > ge- (mhd., nhd. ge-); ofri. gi-, ge-, door palatalisering (tot /j/) later je-, i- ; oe. gi-, ge-, door palatalisering later i- (bijv. nog in handicraft 'handwerk'), y- (bijv. nog in everywhere 'overal'), e- (bijv. nog in enough 'genoeg'); on. g- (toen al slechts als relict); got. ga-; < pgm. *ga-. Alleen in het Hoogduits en het Jiddisch, het Letzeburgs, en het Nederlands is het herkenbaar en productief gebleven.
Meestal wordt pgm. *ga- vergeleken met het Latijnse voorzetsel cum 'samen, met' (veelvuldig aanwezig als voorvoegsel com- in leenwoorden) en Oudiers con- 'met', en wordt dan teruggevoerd op pie. *ḱo(m)-. Klankwettig zou hieruit echter pgm. *ha(m)- moeten zijn ontstaan. Men verklaart de g als een speciaal geval van grammatische wisseling, die normaal niet in de anlaut werkt.
Alle huidige toepassingen van dit voorvoegsel zijn ook al in het Middelnederlands aanwezig. De belangrijkste daarvan zijn:
a) Het markeert het verleden deelwoord. In het Middelnederlands is deze functie minder gegrammaticaliseerd dan nu; zo ontbreekt g(h)e- bij de deelwoorden van enkele werkwoorden die zelf al een perfectieve (resultaatgerichte) betekenis hebben, zoals worden, vinden, brengen, komen.
b) Het vormt nomina actionis bij werkwoorden, bijv. geschreeuw 'het schreeuwen', gezeur 'het zeuren', en enkele meer gelexicaliseerde zn., bijv. gebed, geding, geschil, gevecht, gezang; deze functie is nog steeds productief.
c) Het vormt collectieve zn. uit enkelvoudige zn., in combinatie met het achtervoegsel -te, bijv. gebergte, gesteente (zie verder ge-te); bij enkele persoonsaanduidingen ontbreekt -te, bijv. in gebroeders, gepeupel, hierbij als lid van een collectief ook genoot, gezel.
d) Het vormt collectieve zn. uit werkwoordsstammen, bijv. gebak, gemaal 1, geschenk, gesticht, gevoel, gewas; ook het resultaat van het werkwoord, bijv. gebak, gebouw; soms wordt een zn. als basis gebruikt, bijv. bij gebroed, geslacht.
e) Het vormt bn. uit zn., met de betekenis 'voorzien van', bijv. gebloemd, gelobd, geribbeld, van abstracte begrippen o.a. geaard 1, gegadigde, gerust, gezind; deze productiviteit is later grotendeels overgenomen door be-.
f) In het Middelnederlands werd ge- veelvuldig gebruikt voor de vorming van werkwoorden uit andere werkwoorden. Het betekeniselement dat hierbij werd toegevoegd was dat van 'veelvoudigheid', waaruit zich dat van 'volledigheid' en 'intensiteit' ontwikkelde en daaruit 'moeilijkheid'. Van deze functie als verbaal voorvoegsel is de productiviteit in het Vroegnieuwnederlands geleidelijk verdwenen, maar er zijn nog vele sporen van te vinden in de hedendaagse woordenschat. Voorbeelden zijn: gebeuren, gebieden, gedijen, gedragen, geleiden, gezeggen. Het simplex is in veel gevallen verdwenen, bijv. van gebruiken, gedogen, genezen, genieten, geschieden.
g) Ook in oude bn. drukt, of drukte, ge- volledigheid uit, zie bijv. geheel, geruim, getrouw, en met niet meer bestaand simplex, bijv. gedwee, genoeg, gezond, gezwind.
Literatuur: G. Postma (1999), 'De negatief-polariteit van het syntactische GHE-partikel in het Middelnederlands', in: Nederlandse Taalkunde 4, 310-329; M. Marache (1960), 'Le composé verbal en ge- et ses fonctions grammaticales en moyen haut allemand', Parijs


  naar boven