1.   vondst zn. 'ontdekking'
Nnl. vondst, aanvankelijk ook in de vorm vonst, 'bedenksel' in dat de alhier verspreide gerugten, ... eene vonst van de Engelsgesinde was '... een bedenksel van de Engelsgezinden was' [1782; iWNT entraineeren], 'ontdekking' in dergelijke toevallige vondsten zijn nog al zeldzaam [1849; Leeuwarder Courant].
Relatief jonge en uitsluitend in het Nederlands en Fries voorkomende afleiding van ouder en gelijkbetekenend vond met de uitgang -st naar het voorbeeld van woorden als dienst, komst (zie komen), kunst, vangst. Vond, mnl. vont, is een ablautende afleiding bij vinden, met oorspr. betekenis 'het vinden, het gevondene'.
Nfri. fynst. Daarnaast: mnd. vunt; mhd. vunt (nhd. Fund); on. fundr (nzw. fynd); alle 'het vinden, het gevondene e.d.'.
Fries: fynst


  naar boven