1.   volmacht zn. 'machtiging'
Mnl. volle macht, volmacht 'rechtsbevoegdheid om namens een ander te handelen' in bi sufficianten persone. die vulle macht heeft van mi alle dinc te doene. dat ter wet behoort 'door een geschikte persoon die de volmacht heeft namens mij alle wettelijke handelingen te verrichten' [1286; VMNW macht], hebben volmacht alle dese vors. dinghen ... vulmaectelike te vuldoene ghelijc of sire alle waren 'hebben de volledige rechtsbevoegdheid alle genoemde zaken geheel en al uit te voeren alsof alle anderen erbij waren' [1372; MNW]; vnnl. volmacht ook 'persoon die een volmacht heeft' [1588; Kil.] en 'akte waarin een volmacht is vastgelegd' in de vollemacht ... bij sijne princ. extie onderteeckent '... ondertekend door zijne prinselijke excellentie' [1609; iWNT].
Wrsch. verkorting van mnl. volle macht, letterlijk 'de volledige macht', zie vol en macht. Leenvertaling van middeleeuws Latijn plenipotentia 'volmacht' (NEW) lijkt minder waarschijnlijk, aangezien dat woord een vrij incidentele vorming geweest is (WNT). Mogelijk is de vorming beïnvloed door Hoogduits Vollmacht [1372; Paul].
Mnd. vul(le)macht; mhd. volmacht (nhd. Vollmacht).
Fries: folmacht


  naar boven