1.   volleerd bn. 'alles geleerd hebbend; zeer ervaren'
Mnl. Want en es nieman volleert 'want er is niemand die volleerd is' [1340-60; MNW-R]; vnnl. soodat hy volleert mach worden 'zodat hij zijn opleiding kan voltooien' [1510; WNT]; nnl. ook attributief 'zeer ervaren' in een volleerd broeder van het hengelgild 'een ervaren hengelaar' [1840; Gids].
Verl.deelw. van mnl. volleren '(iemand) door en door of tot het einde van de leertijd onderwijzen' [1479; MNW], gevormd met vol in de betekenis 'tot het einde' en leren in de betekenis 'onderwijzen'.
Fries: folleard


  naar boven