1.   volharden ww. 'volhouden'
Mnl. uolherden 'volhouden' [1240; Bern.], in die ten inde volherden Selen alle behouden werden 'degenen die tot het einde volharden, zullen allemaal behouden worden' [1390-1410; MNW-R], volharden in volharden tot inder doot toe [1437; MNW-P].
Gevormd uit vol 'tot het einde' en mnl. harden, herden in de betekenis 'volhouden, voortzetten' [1240; Bern.], als in Dit herdde si en stukke. mar Nit lange en heft si dis geplegen 'dit hield ze even vol, maar ze heeft dat niet lang gedaan' [1265-70; VMNW]. Dit werkwoord is afgeleid van mnl. hart, hert 'hard', zie hard, in de overdrachtelijke betekenis 'standvastig, sterk, volhardend'. De betekenis is vergelijkbaar met die van Latijn durāre (o.a.) 'volhouden' bij dūrus 'hard'.
Bij mnl. harden; os. hardōn; ohd. hartēn; oe. heardian; alle 'hard worden', ohd. ook 'volhouden'; < pgm *hardōn-.
Bij mnl. herden: os. (gi-)herdian; ohd. hartian, hertan; ofri. herda; oe. hierdan, hyrdan; on. herða (nzw. härda); got. (ga-)hardjan; < pgm. *hardijan- 'hard maken'. In het Middelnederlands bestond een wisseling van -a- en -e- voor -r- + dentaal en vielen harden en herden samen. Uiteindelijk is (vol)harden de gewone vorm geworden naar analogie van de klinker in hard zelf.
Fries: -


  naar boven