1.   evolutie zn. 'langzame verandering; draaiende beweging'
categorie:
leenwoord
Nnl. (mv.) de Evolutien 'zwenking van krijgsvolk' [1752; WNT], evolutie 'geleidelijke ontwikkeling' [1875; WNT vogelvlucht I].
Ontleend aan Frans évolution 'zwenking van krijgsvolk' [1647], 'langzame ontwikkeling' [19e eeuw], een neologisme bij Latijn ēvolvere 'ontwikkelen, uitrollen', gevormd uit ex- en volvere 'doen draaien' (waaruit ook volte, revolver).
Latijn volvere hoort bij de wortel pie. *uel- 'draaien' en is verwant met wel 2 'bron'.
Klassiek Latijn ēvolūtiō betekent 'het opslaan, lezen, ofwel uitrollen van een codex', een betekenis die ook wordt gegeven bij het trefwoord evolutie in de Vroegnieuwnederlandse woordenboeken van Van den Werve, Hofman en Meijer, evenals het bijbehorende werkwoord evolveren. Het hernieuwde Franse leenwoord evolutie was oorspr. ook in het Nederlands alleen een krijgstechnische term, zo nog in 1872 'zwenking, bewegingen van krijgsvolk' [Van Dale]. Zo kende men de plaatsveranderende, de frontveranderende en de formatieveranderende evolutie. Sinds het midden van de 19e eeuw werd het woord vooral gebruikt als 'geleidelijke verandering', in contrast met revolutie 'plotselinge heftige verandering' en kreeg het vooral bekendheid door toepassing in de evolutietheorie van Charles Darwin, maar ook in de discussies over de weg van het socialisme. De door WNT genoemde vindplaatsen uit de vorige eeuw staan allemaal bij de socialistische theoreticus Quack.
evolueren ww. 'langzaam veranderen'. Nnl. evolveren 'ontwikkelen' [1824; Weiland], evolueeren 'veranderen' [1922; WNT regenereeren]. Ontleend aan Frans évoluer 'veranderen, zich ontwikkelen', een afleiding van évolution. In het BN is evolueren een gebruikelijke term voor 'ontwikkelen'; de Franse betekenis is er dus behouden.
Fries: evolúsje◆evoluearje


  naar boven