1.   hardvochtig bn. 'wreed, barbaars'
categorie:
geleed woord
Vnnl. hardvochtigh 'flink, doortastend' [1616; WNT], hardvochtig 'kordaat, niet kleinzerig' [1727; WNT], pas later 'meedogenloos, wreed' [1836; WNT].
Afgeleid met -ig van hard en vocht.
Het woord moet zijn ontstaan als geneeskundige term, in de tijd dat de geneeskunde en de psychologie nog gebaseerd waren op het evenwicht van de vier lichaamsvochten of humeuren (bloed, gele gal, zwarte gal en slijm) en de verstoringen van dat evenwicht, zie ook humeur. De letterlijke betekenis moet dan worden geïnterpreteerd als 'met harde vochten, met zodanige vochten dat men hard is'. In de eerste attestaties is hardvochtig steeds een positief kenmerk van personen; pas later, via de betekenis 'niet teerhartig', ontstaat de negatieve connotatie.


  naar boven