1.   hardnekkig bn. 'niet wijkend, onverzettelijk'
categorie:
geleed woord
Mnl. dat hartnackige volc [ca. 1445; MNW], hart-, hertnackich [1458; MNW-P], hartneckich [1477; Teuth.]; ook het bw. hartneckelick [1488; MNW].
Afgeleid met -ig van hard en nek. Misschien als leenvertaling van Duits hartnäckig 'onverzettelijk', dat echter pas later verschijnt, als hardneckisch [1495; Kluge21]. Zowel in het Duits als in het Nederlands alleen aangetroffen in de huidige, overdrachtelijke betekenis, ook bij halsstarrig, en vergelijk ook BN dikke nek 'iemand met kapsones, druktemaker, opschepper'. Zonder uitgang -ig verschijnt zowel in het Nederlands als in het Duits al vroeg een vergelijkbaar woord als toenaam van resp. Johannes Ardenake (Brussel) [1283; Bonenfant 1953] en Heyno Hardenacke (Hamburg) [1266; Bahlow 1972].
Literatuur: P. Bonenfant (1953), Cartulaire de l'hôpital Saint-Jean de Bruxelles, Brussel; H. Bahlow (1972), Niederdeutsches Namenbuch, Wiesbaden


  naar boven