1.   happig bn. 'gretig, begerig'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Vnnl. happig 'gulzig, gretig', ook 'flink, ijverig' en 'vaardig, handig' en 'knap, bevallig', bij Cats [1622-55; WNT].
Afgeleid van happen. Het is de Nederlandse dichter Jacob Cats (1577-1660) die dit woord als eerste, en dan meteen ook zeer veelvuldig en in een breed spectrum van betekenissen en zowel bijvoeglijk als bijwoordelijk, gebruikt. Van een duidelijke betekenisontwikkeling in de tijd is dan ook geen sprake. Niet al Cats' betekenissen zijn overgenomen in het algemene taalgebruik, waar nu bijna uitsluitend nog de combinatie happig zijn op of naar iets 'begerig, verlangend' voorkomt.
Duits happig 'in grote stukken' [18e eeuw; Kluge] is wrsch. een autonome afleiding. Het bestaat echter ook in de betekenis 'begerig', die eerst wordt aangetroffen in het Nederduits [1797; Haas 1994] en die dus, mede gezien de datering, wrsch. ontleend is aan het Nederlands.
Literatuur: W. Haas (1994), Provinzialwörter: deutsche Idiotismensammlungen des 18. Jahrhunderts, Berlin


  naar boven