1.   flabberen ww. 'zachtjes klapperen, slap hangen'
categorie:
klankwoord, intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. flabberen 'id.' in een weeligh windtjen' lagh en flabberde in de seilen 'een dartel windje deed de zeilen zachtjes klapperen' [1615; WNT].
Afleiding van vnnl. flabbe 'klap in het gezicht, zwaardhouw' [1573; Thes.], bijv. ook in de wint geeft hem een flabbe [16e eeuw; WNT].
Flabbe (nevenvorm flebbe) bestond ook in voorwerpelijke betekenissen, bijv. 'hoofdband voor kinderen' [1599; Kil.]. Vergelijkbare woorden met een gemeenschappelijke betekenis 'dat wat slap is' zijn er vooral in de Noordzee-Germaanse dialecten: mnd. flabbe, flebbe 'brede hangmond', waaruit nhd. Flappe 'hangende onderlip', nde. flab 'hangende mond, eigenwijze praatjesmaker' (ouder flæb 'brede mond'), nzw. flabb 'snater, klep', nijsl. flipi 'paardelip', nfri. blebbe, blibbe 'onderlip van een paard', Nedersaksisch Flappe, Flabbe 'brede mond met hangende onderlip', ook 'hoofdband', Flapp 'klap', Flappohrn 'flaporen', Flebke 'ouderwetse vrouwenmuts met linten'; ne. flap (< flappe) 'klap' [1300], fly-flapper 'vliegenmepper' [1440], flap 'alles wat slap neerhangt' [1522], flabby 'slap hangend' [1697; OED]; Fries flap(pe) 'klap, klep, slappe rand van een hoed, hoeveelheid lucht, aarde etc., (appel)flap', flepke 'hoofddoekje'; Oost-Fries flaps 'slag, slap', flabbe, flebbe 'driehoekige hoofddoek van vrouwen'; < pgm. *flabbō-, wrsch. een beginrijmformatie bij pgm. *labb-, als in vnnl. labben 'slap heen en weer gaan' en pgm. *slabb- als in slab. Substraatherkomst lijkt mogelijk, maar is niet aantoonbaar, de formatie is klankexpressief, zoals meer woorden met fl- en fr-, zie bijv. flap, flodder, frommelen; het achterwege blijven van de ontwikkeling fl- > vl- treedt vooral op bij korte klinker in gesloten lettergreep.
flab zn. 'ineengestrengelde waterplanten'. Nnl. sloten suyvren van de vlabben, kroos en drek [1704; WNT], het flab [1771; WNT]. Afleiding van flabberen in de betekenis 'slap hangen', vanwege de beweging van deze planten in het water. In de collectieve betekenis is het een onzijdig woord geworden.
Literatuur: Hoptman 2000; Schönfeld par. 50, opm. 1
Fries: flabberje ◆ flab


  naar boven