1.   bramzeil zn. 'soort zeil'
categorie:
geleed woord, etymologie van een woorddeel onbekend, uitleenwoord
Vnnl. braemseyl [1597; van der Meulen 1954, 126].
Samenstelling met het zn. zeil. Het eerste element is niet duidelijk. Het kan afkomstig zijn van het werkwoord brammen 'pronken' [17e eeuw; WNT] en dan zou een bramzeil een 'pronkzeil' zijn. Hiertegen pleit dat brammen alleen in de 17e eeuw voorkomt en dat de eerste vindplaats van bramzeil ouder is. Bovendien kan brammen juist uit bram(zeil) zijn ontstaan: bram boven bram voeren "Eigentlijck vier zeilen op een mast boven elkandre voeren. Oneigentlijck gezegt zich groots en trots toonen" [1671; WNT]. De verklaring dat het verwant is met Oudnoords brandr 'stok, paal' en dus eigenlijk 'zeil aan het uiteinde van de mast' betekent (zoals ook in Fries topseil 'bramzeil'), is niet wrsch.: de varianten brandseil, brandsegel komen immers maar sporadisch voor (eenmaal in 1625, eenmaal in 1700 (WNT)). Mogelijk zijn die laatste vormen ontstaan door verwarring met brandzeil 'kleed om door brand bedreigde gebouwen af te dekken' [1658; WNT].
Fries bramseil, Duits Brandsegel, Deens bramseil en Zweeds bramsegel zijn ontleend aan het Nederlands.


  naar boven