1.   jij vnw. 2e pers. ev.
categorie:
erfwoord
De oudste attestatie van jij staat in een taalgids: vnnl. hier zalmen oac notéren hoe dat men zommighe lieden vind die zegghen iy of jy voor ghy [1550; Lambrecht]. In literaire teksten verschijnt het pas vanaf het begin van de 17e eeuw, in weergave van spreektaal, bijv. in Ie soutme niet kennen willen, Iy de Bruygom mit Claertje, Van ien jonghen as jy [1617; Hooft]. Eerder al wel onbeklemtoond enclitisch je: mnl. Onrecht hebje 'U heeft ongelijk', Wil ye horen, ghi scepenen [1300-50; Vorsterman 1892].
De persoonlijke voornaamwoorden je en jij bleven aanvankelijk beperkt tot Hollandse teksten en sloegen daarin op zowel het enkelvoud als het meervoud van de tweede persoon, zonder onderscheid m.b.t. de status van de aangesprokene en soms vrijelijk afgewisseld met ghi (gy). In de loop van de 17e eeuw verschenen beide woordjes steeds vaker op schrift, maar beperkte het gebruik zich tegelijkertijd tot het enkelvoud in informele situaties. Men neemt meestal aan dat je en jij oorspr. de Hollandse varianten zijn van het voornaamwoord pgm. *jīz dat in het grootste deel van het Middelnederlandse taalgebied gij was geworden (Muller 1926). De vrijwel totale afwezigheid van jij/je in het Middelnederlands wordt dan verklaard door de volkstalige status ervan; in de Middelnederlandse schrijftraditie, die vooral op het Zuid-Nederlands was gebaseerd, schreef men altijd g(h)i.
De drie eeuwen verschil tussen het verschijnen van enclitisch je en zelfstandig jij wordt daarmee echter niet verklaard. Enclitisch mnl. -je moet niet vergeleken worden met ghi, maar met mnl. -i in vormen als begrijpti (< *begrīpiþ-ji) = ghi begrijpet 'u begrijpt' en brengdi (< *brengiþ-ji) = ghi brenghet 'u brengt', en kan daar inderdaad de Hollandse variant van zijn, die van oudsher heeft bestaan. Pas in de 17e eeuw verschijnt dan niet-enclitisch je en de vorm jij. Hoe dit jij is ontstaan, blijft door de complete afwezigheid van duidelijke voor-17e-eeuwse schriftelijke attestaties (m.u.v. Lambrecht, zie boven) duister. Als het inderdaad in het mnl. niet bestaan heeft, is het misschien naast je ontstaan naar analogie van de klinker in de andere persoonlijke voornaamwoorden hij, zij, wij, mij.
De theorie dat enclitisch -je is ontstaan uit -di door een palatalisering: -di > -dji > -djie > dže > že > je, voorgesteld door Verdenius (1924), aangevochten door Muller (1926) en door Verdenius (1930: 116) zelf reeds opgegeven, maar nog steeds bepleit door Van der Sijs (2004: 471), moet worden afgedaan als zeer onwaarschijnlijk.
De j-vormen zijn typisch Noordzee-Germaans. Ook de objectvorm mnl. ju was oorspr. vooral Zeeuws en Hollands, zie jou en de aldaar genoemde Engelse, Friese en Nederduitse voornaamwoorden. Zie verder onder gij voor de verwante woorden in de overige Indo-Europese talen.
Ook na de introductie van jij en je als vertrouwde, spreektalige voornaamwoorden bleef in de schrijftaal gij de norm. Pas later tekende zich een beleefde aanspreekvorm u af. In de 19e eeuw werd gij door deze voornaamwoorden verdrongen. Zowel spreek- als schrijftalig ging gelden: vertrouwelijk jij/je en beleefd u.
Intussen levert de behoefte om in aanspreekvormen onderscheid te maken tussen enkelvoud en meervoud een scala aan voornaamwoorden op van het soort gijlieden, gijlui, uluiden, jijlui, joului, jelie. Pas in de 20e eeuw kristalliseert zich dit in de standaardtaal uit tot een algemeen aanvaard vertrouwelijk jullie. De beleefde vorm blijft voor enkelvoud en meervoud u.
Dit alles geldt voor het NN. In de meeste Zuid-Nederlandse dialecten is de situatie relatief overzichtelijk gebleven. Gij en de objectvorm u zijn daar nog steeds de normale vormen en kunnen zowel beleefdheid als vertrouwelijkheid uitdrukken. Ook in de algemene omgangstaal, het BN, bestaat dit systeem. Het ondervindt daar echter sterke concurrentie van het NN u/jij-systeem, in het bijzonder in formele situaties en in geschreven taal. In de Belgische jeugdliteratuur en het onderwijsmateriaal zijn gij en ge systematisch uitgebannen. In de spreektaal en de informele schrijftaal worden je, jij, gij en u zeer onsystematisch toegepast.
Literatuur: A.A. Verdenius (1924), 'De ontwikkeling der Hollande voornaamwoorden je en jij', in: TNTL 43, 81-104; J.W. Muller (1926), 'De herkomst van je en jij', in: TNTL 45, 81-110; A.A. Verdenius (1930), 'Over mogelijke spelvormen onzer j-pronominain Middelnederlandse en 17de-eeuwse taal', in: TNTL 49, 97-125; N. van der Sijs (2004), Taal als mensenwerk, Den Haag, 469-473; J.A.M. Vermaas (2002), Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw, Utrecht; J. Lambrecht (1550), Nederlandsche spellijnghe, Antwerpen (herdruk 1882, Gent); G.A. Vorsterman (1892), Rechtsbronnen der Stad Aardenburg, Den Haag, par. 47 en 52; P.C. Hooft (1716), Warenar, Amsterdam, herdruk Amsterdam/Antwerpen 1971, 58


  naar boven