|
1. |
belenden ww. 'liggen naast' categorie: geleed woord Mnl. belenden 'grenzen aan' [voor 1414; MNW]; vnnl. belenden 'grenzen aan (van onroerend goed)' [1658; WNT]; nu meest als teg.deelw.: belendend zijn 'grenzen aan' [1830-35; WNT], een huis aan de synagoge belendende ... [1855; WNT]. Misschien verwant met mnd. lenden, mhd. lenden 'ophouden, eindigen'. Er bestaat verband met mnl. lende 'naaste buur' [1396; MNW], 'aangrenzend land' [1419; MNW], en met onl. gelendo 'inwoner' [10e eeuw; W.Ps.]. In ieder geval gaat het om een afleiding van het zn. land, waarbij umlaut is opgetreden, waardoor -a- > -e-. Het woord bestaat alleen in het Nederlands.
|
naar boven
|