1.   kraan zn. 'hijswerktuig; vloeistoftap'
categorie:
erfwoord
Mnl. crane 'hijswerktuig' in gelatiniseerde vorm in cum instrumento, quod dicitur crane 'met het werktuig dat kraan wordt genoemd' [1244; Slicher van Bath], 'vloeistoftap' in enen kraen ... in enen legelen 'een tap in een vat' [1354; MNW].
Hetzelfde woord als onl. krano 'kraanvogel', zie kraanvogel. Bij vergelijking werd het de naam voor verschillende werktuigen die aan de vorm van een kraanvogel herinnerden. Onder Nederlandse invloed maakte ook bijv. Frans grue 'hijswerktuig' uit Latijn grus 'kraanvogel' een vergelijkbare betekenisontwikkeling door. Diverse talen hebben het woord aan het Nederlands ontleend, bijv. Russisch kran, Indonesisch keran.
In de betekenis 'hijswerktuig' wordt tegenwoordig meestal de samenstelling hijskraan [1934; Volk] gebruikt.
Literatuur: Van der Sijs 2006a, 110-111
Fries: kraan


  naar boven