Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "leenwoord"

4761 tot 4770 van 5942

1 ... 591 ... 1181 ... 1781 ... 2371 ... 2971 ... 3561 ... 4151 ... 4741 | 4751 | 4761 | 4771 | 4781 ... 5341 ... 5941

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



pegel
peignoir
peil
peinzen
pek
pekel
pekelharing
pelgrim
pelikaan
pellen

peloton

pelotte
pels
peluw
pen
penalty
penarie
pendant
pendel
penibel
penicilline


4761.   peloton zn. 'legereenheid; grote groep; groep bij wedstrijden'
categorie:
leenwoord
Nnl. peloton 'groep wezens' in vee, met heele pelotons [1697; WNT], 'militaire eenheid' in de pelotons en de devisien 'de pelotons en de divisies' [1749; WNT richten], 'grootste groep bij wielrennen' in wil van het peloton niemand de leiding nemen [1922; Vaderland], 'grote groep mensen' in steeds omringd door het peloton Katwijkers, dat ... hoopte op ... [1928; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans peloton 'groep deelnemers aan een wedstrijd' [1855; TLF], eerder al 'kleine militaire eenheid' [1616; TLF] en 'groepje personen' [1666; TLF], nog eerder 'bolletje, bolvormig hoopje' [1493; TLF] en 'balletje van opgerold koord' [1417; TLF]. Frans peloton is het verkleinwoord van pelote 'bolvormig voorwerp, bal' [1121-34; TLF] < vulgair Latijn *pilotta 'balletje', verkleinwoord van klassiek Latijn pila 'bal', zie pil 1.
Fries: peloton
4762.   pelotte zn. 'kaatsspel; bal van breukband'
categorie:
leenwoord
Nnl. pelote, pelotte 'bal, kluwen' [1847; WNT Aanv.], 'balvormig deel van een breukband dat de breukpoort dichthoudt' [1847; WNT Aanv.], pelotespel 'spel waarbij een bal met een racket tegen een muur wordt geslagen' [1950; WNT Aanv.].
In de betekenis 'balspel, kaatsspel' ontleend aan Frans pelote 'Baskisch kaatsspel' [1897; TLF], eerder al algemener 'balspel' en 'bal waarmee men speelt' [beide ca. 1165; TLF], nog eerder al pelote 'bal, bol, rond voorwerp' [1140; TLF], ouder pelute 'id.' [1121-34; TLF], ontwikkeld uit vulgair Latijn *pilotta, verkleinwoord van klassiek Latijn pila 'bol, rond voorwerp', zie pil 1; zie ook peloton en complot. In de betekenis 'bal van een breukband' ontleend aan Frans pelote 'kluwen, bal van opgerold lint' [1270-1300; TLF], een betekenis die ontwikkeld is uit hetzelfde woord pelote 'bol, bal'.
Fries: pelotespul
4763.   pels zn. 'vacht'
categorie:
leenwoord
Mnl. pels, pelse 'kledingstuk van bont' in pelcen tedraghen 'bontmantels te dragen' [1236; VMNW], 'vacht' in en gordel van enen pelse om sine linden 'een gordel van dierenvacht om zijn lendenen' [1291-1300; VMNW]; vnnl. pels 'bewerkte dierenhuid' [1573; WNT], 'kledingstuk van bont' in pels of pelssenkleedt [1573; WNT], 'vacht van een dier' [1599; Kil.].
Ontleend aan Laatlatijn pellicia 'pels, kledingstuk van bont', een afleiding van klassiek Latijn pellis 'huid, vel, pels', verwant met vel, en zie ook pellen 'schillen'.
Fries: pels
4764.   peluw zn. 'langwerpig kussen'
categorie:
leenwoord
Mnl. pulwe, pulewe 'hoofdkussen' [1240; Bern.], hi sliep op enen polu [1431; MNW poluwe]; vnnl. poluw, pulw, peluwe, puluwe 'langwerpig onderkussen, hoofdkussen' [1599; Kil.].
Vroege West-Germaanse ontlening (Duits Pfühl, Engels pillow, Fries pel) aan Latijn pulvīnus 'kussen', van onbekende verdere herkomst.
Fries: pel
4765.   pen zn. 'vogelveer; schrijfgerei'
categorie:
leenwoord
Mnl. met .1. pennen met incte 'met een pen met inkt' [1351; MNW-P], ghesellen van der penne 'klerken' [1449-50; Stall. III, 58], die pennen der winden 'de vleugels der winden' [1458; MNW-P], pennen of plumen 'slagpennen of donsveren' [1462; MNW-P]; vnnl. pen noch inct 'pen noch inkt' [1584; WNT zaan III]].
Ontleend, mogelijk via Frans penne 'schrijfpen' [ca. 1050; TLF], 'slagpen' [1121-34; TLF], aan Latijn penna of pinna 'veer, vleugel', in middeleeuws Latijn ook 'schrijfgerei' [voor 636; Niermeyer]. Dit woord is verwant met veer 1.
De betekenisontwikkeling in het Latijn is te verklaren doordat men vogelveren met puntig afgesneden en gespleten uiteinde ging gebruiken om te schrijven.
pennen ww. 'neerschrijven'. Vnnl. Ik (wil) ... de volgende regels ... pennen [1644; WNT]; nnl. de geen die ... pent [1827; WNT]. Afgeleid van pen 'schrijfgerei'.
Fries: pin(ne) ◆ -
4766.   penalty zn. 'strafschop bij het voetballen'
categorie:
leenwoord
Nnl. penalty 'strafschop (voetbalterm)' in gelukt het ..., uit een penalty gelijk te maken [1909; Centrum], penalty-kick [1912; Kramers].
Ontleend aan Engels penalty 'strafschop bij het voetballen' [1897; OED3], verkorting van penalty kick [1889; OED3], samenstelling met kick 'schop' van penalty 'straf voor het overtreden van een spelregel' [1850; OED3], uit algemener 'straf' [1455; OED3], dat is ontleend aan Frans pénalité 'ellende, straf' [1319; TLF] of aan middeleeuws Latijn penalitas 'straf' [ca. 1182; OED3]; deze woorden zijn afgeleid van klassiek Latijn poenālis (c.q. Frans pénal) 'straf betreffend', afleiding van poena 'straf, boete', zie pijn.
In de spreektaal kwamen diverse verbasterde vormen voor (Appel 1990). Een relatief frequente is pienantie. Onder actieve invloed van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond hebben veel Engelse voetbaltermen plaatsgemaakt voor Nederlandse vertalingen, in dit geval voor strafschop. Andere min of meer ingeburgerde vertalingen zijn bijv. hoekschop voor corner, vrije trap voor free-kick, aftrap voor kick-off en verdediger voor back (Van der Sijs 2005).
Fries: penalty
4767.   penarie zn. 'nood, moeilijkheden'
categorie:
leenwoord
Vnnl. penurye 'gebrek, tekort' [1537; MNHWS]; nnl. penurie 'id.' [1810; WNT quotisatie], penarie 'moeilijkheden' in in de penarie heeft gezeten [1903; iWNT].
Vermoedelijk een vervorming van penurie, dat via Frans pénurie 'tekort' [1468; TLF] ontleend is aan Latijn pēnūria 'id.', dat mogelijk verwant is met paene 'bijna', verdere herkomst onduidelijk.
Fries: penaarje
4768.   pendant zn. 'tegenhanger'
categorie:
leenwoord
Vnnl. pendanten 'hangende pluimen (van een kapoen)' [1562-92; MNW stert], pendenten van ghesteente 'hangers van edelstenen (sieraad)' [1596; Van Donselaar 1998c], 1 Paar pendanten 'een paar hangers (aan oren of muts)' [1633; WNT turkoois II]; nnl. een geschikt pendant 'een geschikt tegenstuk' (van een schilderij) [1808; WNT rechtsch], als pendant 'als tegenwicht' [1833; WNT overstellen].
Meerdere malen ontleend aan Frans pendans (mv.) 'mantel- of ceintuurkoorden' [1180-90; TLF], 'oorhangers' [1346; TLF], ook ev. pendant '(opzij hangend) deel van koppelriem' [ca. 1260; TLF], later 'persoon of zaak vergelijkbaar met een andere' [1776; TLF], afgeleid als teg.deelw. van pendre 'hangen' [ca. 980]. De ontwikkeling in het Frans van 'hangend' naar de abstracte betekenis is verlopen via pendant d'oreilles 'oorhanger' [1575; TLF], dat later in het mv. 'twee bijeenhorende kunstvoorwerpen' [1690; TLF] ging betekenen. De betekenisontwikkeling in het Nederlands volgt die van het Frans.
Frans pendre 'hangen' is via vulgair Latijn pendere ontwikkeld uit klassiek Latijn pendēre (1e pers. ev. pendeō, verl.deelw. pēnsum) 'hangend zijn, hangen'. In het klassiek Latijn werd dit werkwoord onderscheiden van een overgankelijke werkwoord pendere (1e pers. ev. pendō, verl.deelw. pēnsum), oorspr. 'ophangen', maar meestal in de afgeleide betekenissen 'wegen' en 'geld afwegen, betalen' (zie ook pensioen en pond). In het vulgair Latijn vervaagde de klinkerlengte als distinctief kenmerk en liepen beide werkwoorden door elkaar.
Latijn pendere is verwant met: Litouws spęsti 'een valstrik leggen'; Oudkerkslavisch pęndĭ 'span', pǫditi 'drijven' (< 'de teugels spannen'); bij de wortel pie. *(s)pend- 'spannen' (LIV 578), waarnaast met dezelfde betekenis *(s)penh1- (LIV 578), zie spinnen.
Fries: pendant
4769.   pendel zn. 'elektrische hanglamp; pendelverkeer'
categorie:
leenwoord
Nnl. pendel 'slinger' [1908; Baale], pendel 'hanglamp' [1919; WNT], pendel 'woon-werkverkeer' [1954; Leidsch Dagblad].
In de betekenis 'slingerbeweging' ontleend aan Duits Pendel 'id.' [1788; Kluge21], eerder Pendul 'id.' [1721; Kluge21], ontleend aan Neolatijn pendulum 'slinger', ontleend aan middeleeuws Latijn pendulum 'wat hangt', het zelfstandig gebruikte bn. Latijn pendulus 'hangend, zwevend', een afleiding van pendēre 'hangen', zie pendant. In de betekenis 'hanglamp' eerst vermoedelijk als pendellamp [1916; NRC] ontleend aan Duits Pendellampe, daarna verkort tot pendel, mogelijk onder invloed van pendel 'slinger'. In de betekenis 'woon-werkverkeer' afgeleid van pendelen, mogelijk onder invloed van het eerder aan het Duits ontleende pendeldienst 'heen en weer rijdend vervoer' [1933; Vaderland].
pendelen ww. 'heen en weer reizen'. Nnl. het "pendelen" van films 'het tussen bioscopen heen en weer gaan van films' [1920; Vaderland], pendelen 'tussen stations heen en weer gaan (van treinen)' [1939; Vaderland], pendelende arbeiders 'tussen woon- en werkplaats reizende arbeiders' [1958; WNT]. Ontleend aan Duits pendeln 'constant heen en weer bewegen' [ca. 1860; Paul], later 'pendelen', een afleiding van Duits Pendel 'slinger'.
Fries: pindel ◆ pindelje
4770.   penibel bn. 'moeilijk; hachelijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. penible affairen 'moeilijke bezigheden' [1633; Van Tricht 1977]; nnl. na een penibele Studie 'na een moeizaam onderzoek' [1726; Weyerman], penibel 'hachelijk' in eene penible situatie [1813; WNT].
Ontleend aan Frans pénible 'wat moeite, verdriet veroorzaakt' [1170; Rey], ouder peinible [ca. 1112; TLF, Rey], een afleiding van peine 'moeite' [ca. 1050; TLF], ontwikkeld uit Latijn poena 'straf, boete, schadevergoeding', zie pijn.
Literatuur: H.W. van Tricht (1977), De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft, Culemborg, II, 407; J.C. Weyerman (1726), Den ontleeder der gebreeken, Amsterdam, 2, 370
Fries: penibel

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven