1.   pikant bn. 'pittig, prikkelend'
categorie:
leenwoord
Vnnl. piquant, picant 'stekelig, scherp, kwetsend' in desen picanten schryver [1617; WNT], met piquante woorden [ca. 1625; WNT], 'kruidig, prikkelend van smaak' in Vrugten ... die wat piquanter waren [1698; WNT]; nnl. piquant, pikant bij overdracht ook 'de belangstelling of nieuwsgierigheid wekkend' in iets pikants, iets nieuws, iets schoons [1843; WNT], 'zinnenprikkelend' in een pikante idylle [1896; WNT], 'kruidig' in ossenhaas met piquante saus [1910; WNT].
Ontleend aan Frans piquant 'prikkelend' [1617; TLF], ouder 'bijtend (van woorden)' [1480; TLF], eerder al 'scherp van smaak' [1398; TLF], teg.deelw. van piquer 'prikken, steken', zie pikeren en zie ook pikken.
Fries: pikant


  naar boven