1.   pierewaaien ww. 'aan de zwier zijn'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. Wanneer zy liepen piereweyen 'wanneer zij hun tijd liepen te verdoen' [1666; iWNT], piereweien 'zijn tijd verdoen, aan de zwier zijn' [1681; iWNT], pierewayen 'id.' [1694; iWNT].
Ontleend aan Russisch pirovát' 'fuiven, feesten', afgeleid van pir 'feestmaal, banket', dat zelf een oude afleiding is van pit' 'drinken'. In het Nederlands werd het tweede deel van het woord volksetymologisch geassocieerd met waaien.
Russisch pit' < Proto-Slavisch piti 'id.' is verwant met: Latijn bibere 'id.', potāre 'id.'; Grieks pínein 'id.'; Sanskrit píbati 'hij drinkt'; Armeens əmpem 'ik drink'; bij de wortel pie. *peh3- 'drinken' (LIV 462).
Het woord is wrsch. door zeelui in de 17e eeuw van Archangelsk naar Nederland gebracht.
Onwaarschijnlijk is de theorie (De Tollenaere 2006) dat het woord niet aan het Russisch is ontleend, maar een inheemse samenstelling is van pieren 'zwieren, nachtbraken' en weiden 'grazen', bij uitbreiding ook 'zich te goed doen aan, zich verzadigen', met wegval van de intervocalische -d- en associatie met waaien. Een combinatie van deze twee losse werkwoorden is echter nooit gevonden. Bovendien is pieren wrsch. juist van pierewaaien afgeleid, zie pierement.
Literatuur: Van der Sijs 1998; F. de Tollenaere (2006), 'Pierewaaien, of het dogma in de etymologie', in: Trefwoord 2006
Fries: -


  naar boven