1.   margriet zn. 'bloem (Chrysanthemum leucanthemum)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. margrieten 'madelieven, margrieten' [1581; De Lobel]; nnl. margariet 'madeliefje' [1872; Van Dale], margriet 'grote witte bloem met geel hart (chrysanthemum leucanthemum)' [1932; Koenen].
Ontleend aan Frans marguerite 'margriet' [1543; TLF], eerder 'madeliefje' [1364; TLF], een verkorting van flors de marguerites 'madeliefje', letterlijk 'parelbloem' [13e eeuw; Rey], bij het zn. margarite 'parel' [eind 12e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn margarīta 'parel', dat zelf weer via Grieks margarī́tēs 'id.' is ontleend aan Middelperzisch marvārīt 'parel'. Zie ook margarine.
Literatuur: M. de Lobel (1581), Kruydtboeck, Antwerpen, 561
Fries: magryt


  naar boven