2391.   feature zn. 'voornaamste kenmerk; vast artikel in krant of tijdschrift'
categorie:
leenwoord
Nnl. de feature van den petroleumhandel is de domineerende positie van de Vereenigde Staten 'de kenmerkende eigenschap van ...' [13 dec.1925; Telegraaf], feature 'vast artikel of rubriek in krant; de clou, hoofdtrek' [1942; Kramers II], 'kenmerk' [1984; van Dale].
Ontleend aan Engels feature 'kenmerk' [1692; OED], een betekenis die is ontwikkeld uit 'vorm', met een oudste attestatie feture [1325; OED], ontleend aan Oudfrans faiture, feture 'werk, schepsel, figuur' [1080; Rey], ontwikkeld uit Latijn factūra 'het maken, schepping, maaksel' (waaruit via het Frans en met betekenisverandering ook factuur), een afleiding van het werkwoord facere 'maken'.
In het Middelnederlands komt al het rechtstreeks aan het Oudfrans ontleende faiture 'uiterlijk, gelaat' voor [ca. 1300; MNW].
Fries: -
2392.   februari zn. 'tweede maand van het jaar'
categorie:
leenwoord
Mnl. in laumaent of in febriere 'in januari of februari' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Ontleend aan de Latijnse maandnaam februārius, een gesubstantiveerd bn. uit mēnsis februārius 'reinigingsmaand' en afgeleid van het bn. februus 'reinigend (in religieuze zin)' en/of het zn. februa 'reiniging(smiddelen)'. De verdere herkomst van deze woorden is niet erg duidelijk; er is wellicht verband met Latijn febris 'koorts', bij fovēre 'warmen', verwant met dag.
Reeds de Babyloniërs hadden een jaar van twaalf maanden, waaraan zij nu en dan een dertiende toevoegden om de kalender gelijk te houden met de seizoenen. Bij de Romeinen telde het jaar oorspronkelijk tien maanden, januari en februari ontbraken (vandaar nog de Latijnse telwoorden voor zeven tot en met tien in de maandnamen vanaf de huidige negende maand september). Het jaar werd gevolgd door een onbenoemde winterperiode. In de 7e eeuw v. Chr. werd deze periode toebedeeld aan de maandnamen januari en februari. Februari was als laatste maand het moment dat eventuele schrikkeldagen aan het jaar werden toegevoegd (ingevoerd onder het bewind van Julius Caesar (60-44 v. Chr.)); het was ook de tijd voor de eindejaarsreinigingsoffers, waarop de Latijnse maandnaam dus berust. Zo schreef Augustinus: sacrum purgatorium, quod vocant Febru(u)m, unde mensis nomen accepit 'de heilige reiniging, die ze Febru(u)m noemen, waaraan de maand zijn naam dankt' (De civitate dei 7, 7).
In het Vroegnieuwnederlands was de gewone vorm Februario, dat meestal voorkwam in de verbogen vormen Februarii (Februarij, February) en Februario, dus op Latijnse wijze. Voor de Nederlandse ontwikkeling tot februari, zie januari.
In het Nederlands bestond een oudere naam: sprokkelmaand, een naam die via metathese (sprokkel < sporkel) en volksetymologische associatie met sprokkelen teruggaat op Latijn spurcālia, een aanduiding voor de feesten die in die maand werden gevierd, van spurcus 'onzedelijk, smerig'. De kerk noemde de maand zo vanwege de onzedelijke feesten die erin vielen. Een oude attestatie is te vinden in mnl. Svriendaghes vor vastenauont. jn sporcle 'op vrijdag voor vastenavond in februari (12 februari 1284)' [1284; CG I, 310]. Later werd onder invloed van de Latijnse kanselarijstijl februari steeds gebruikelijker. Het Fries heeft in febrewaris de Latijnse uitgang nog bewaard.
Literatuur: Frings 1966, 108-113
Fries: febrewaris, febrewaarje
2393.   federaal
categorie:
leenwoord
Zie: federatie
2394.   federaliseren
categorie:
leenwoord
Zie: federatie
2395.   federalist
categorie:
leenwoord
Zie: federatie
2396.   federatie zn. 'bondgenootschap'
categorie:
leenwoord
Nnl. federatie 'verbintenis, bondgenootschap' [1805; Meijer], '(staatkundig) verbond' [1830; WNT], 'vakbond' [1916; WNT].
Via Frans fédération 'id.' [14e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn foederātiō 'vereniging, verbond', een afleiding van het werkwoord foederāre 'verenigen, verbinden' bij foedus (genitief foederis) 'verbond, verdrag'. Dit woord is verwant met het zn. fidēs 'geloof', zie fideel.
De basisbetekenis is 'verbond van samenwerkende lichamen'. In de specifieke toepassing op vakbonden, waarbij gedacht moet worden aan een oorspr. vorm van samenwerking tussen plaatselijke of regionale vakverenigingen, leeft het woord nu niet meer en is het uitsluitend nog te vinden in de naamgeving van enkele Nederlandse vakbonden, zoals de FNV.
confederatie zn. 'bondgenootschap'. Vnnl. confederatie 'id.' in te ratifficeren de verbontenisse ende confederatie, tusschen den Keyser ende den Keurfursten, Princen ende Staten des Heyligen Ryx [1549; WNT verbontenis], 'id.' [1553; van den Werve]. Via Frans confédération 'id.' [1358; Rey] ontleend aan Latijn cōnfoederātiō, gevormd uit com- en foederātiō. Meestal alleen als staatkundige term gebruikt. Het formele verschil tussen een federatie (bijv. de Verenigde Staten van Amerika) en een confederatie (bijv. Zwitserland) is dat de eerste ondeelbaar is; in een confederatie kunnen de afzonderlijke delen uit het geheel stappen. ◆ federaal bn. 'betreffende een federatie'. Nnl. federaal 'id.' [1847; Kramers], een krachtige federale macht 'centrale macht van de federatie als geheel' [1928; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans fédéral 'id.'. ◆ federaliseren ww. 'tot een federatie maken of worden'. Nnl. federaliseren 'id.' [1847; Kramers]. Afgeleid van federaal met het achtervoegsel -iseren of ontleend aan Frans fédéraliser. Normaal gesproken heeft dit werkwoord als object een verzameling staten of iets dergelijks. In België, dat in 1970-80 een federatie werd, is het gebruik van het werkwoord federaliseren opvallend en paradoxaal. Wanneer dit woord als object instellingen, instituties, bevoegdheden e.d. heeft, is de betekenis soms (zoals verwacht) 'op het federale niveau brengen, federaal maken', maar veel vaker wordt juist het tegengestelde bedoeld: 'van het federale niveau weghalen (en overbrengen naar dat van de gewesten of gemeenschappen)'. Dat geschiedde als gevolg van deze politieke ommekeer nu eenmaal vaker. Bij het bijbehorende nomen actionis federalisering is de tegennatuurlijke betekenis 'splitsing naar de gemeenschappen en/of gewesten' in de praktijk zelfs de enige gebruikte. Hierbij komen nu ook de antoniemen defederaliseren en defederalisering voor, dus als synoniem van hun oorspr. antoniem. ◆ federalist zn. 'aanhanger van het federalisme'. Nnl. federalist 'id.' [1847; Kramers], maar meer in het bijzonder en al eerder in de specifieke Nederlandse betekenis 'voorstander (aan het eind van de 18e eeuw) van een grote mate van zelfstandigheid van de gewesten, naar het voorbeeld van Frankrijk' [1796; WNT].
Literatuur: L. Permentier (2005), 'Laten we samen uiteengaan: federaliseren betekent "regionaliseren", maar federaal betekent "nationaal"', in: J. Engelsman e.a. (red.), Taal als levenswerk; aspecten van de Nederlandse taalkunde, 107-110
Fries: federaasje ◆ konfederaasje ◆ federaal ◆ federalisearje
2397.   fee zn. 'tovergodin'
categorie:
leenwoord
Mnl. feye, bijv. in [ua]n feien geboren 'uit een tovenares, fee geboren' [1220-40; CG II, Aiol], Morgeyn die feye 'Morgana de fee' [1300-50; MNW-R], scuene feye 'schone fee, betoverende vrouw' [1400-25; MNW-R]; nnl. fee 'tovergodin' [1824; Weiland], feeën (mv.) 'vrouwelijke sprookjeswezens' [1855; WNT wijkplaats].
De huidige vorm is ontleend aan Frans fée 'fee', dat via Oudfrans (zn. en bn.) fae, fée 'fee; betoverd, met toverkracht begiftigd' [ca. 1140; Rey] en vulgair Latijn fata 'fee, godin van het lot' een vrouwelijke afleiding van klassiek Latijn fātum '(nood)lot', zie fataal.
Verwant, met dezelfde oorsprong en betekenis, zijn: Spaans hada; Portugees fada; Italiaans fata (zie fata morgana); Middelhoogduits fei, feie 'id.' [12e eeuw]; Middelengels faie [1393] (Nieuwengels fay).
Het woord is in het Nederlands tweemaal ontleend. De Middelnederlandse vormen zijn ontleningen aan Oudfrans faye 'fee' in het kader van de literatuur rond koning Arthur, wiens zuster Morgana als een fee werd voorgesteld. Het woord komt in het MNW (met inbegrip van de rijmende teksten) slechts een paar maal voor; de jongste vindplaats is van het begin van de 15e eeuw. Daarna verdwijnt het. Van het Middelfranse verhaal van de fee Mélusine, dat Jean d'Arras in 1392-93 schreef, werd in 1491 een Middelnederlandse vertaling gedrukt. In de Franse tekst wordt regelmatig de term fae (met wisselende schrijfwijze) gebruikt om het wezen van Melusine te omschrijven, in het Middelnederlands is dat woord consequent vervangen door alvinne of serpent, op een enkele uitzondering na, wanneer de vertaler het Franse woord faeez (mv.) 'feeën' ten onrechte opvatte als een eigennaam en zo overnam. In de 18e eeuw vond opnieuw ontlening plaats op grond van het voorkomen in de sprookjes, die in die tijd meestal uit het Frans werden vertaald.
feeëriek bn. 'sprookjesachtig'. Nnl. feëriek 'toverachtig mooi' [1919; Koenen]. Ontleend aan Frans féerique 'id.' [1828; Rey], afleiding van féerie 'toverij' (Oudfrans faerie 'id.' [ca. 1182; Rey]) met het achtervoegsel -ique. Opmerkelijk is dat het Engelse zn. fairy 'elf, fee' [fairie 1393; OED] (als bn. 'toverachtig' [ca. 1640; OED]) is ontleend aan Oudfrans faerie 'toverij'; de betekenis 'elf, fee' ontwikkelde zich uit oudere betekenissen als 'toverij' [ca. 1300; OED] en 'land van elfen, volk van elfen of feeën' [ca. 1320; OED].
Literatuur: L. Harf-Lancner (1984), Les fées au Moyen Age. Morgane et Mélusine, la naissance des fées, Paris
Fries: fee ◆ feeëryk
2398.   feedback zn. 'terugkoppeling'
categorie:
leenwoord
Nnl. feed-back 'terugkoppeling van een elektrisch signaal' in een der nieuwste hulpinstrumenten van het fysisch-mathematisch denken, de z.g. "feed-back-beweging" [1949; WNT Aanv. interactie], de feed-back of retroactie: wanneer een bepaalde koudegraad is bereikt, zet de thermostaat de koelinrichting af [1957; WNT retro-I]; buiten de techniek feedback 'het terugvoeren van verkregen informatie teneinde een bepaalde werkwijze of handeling te beïnvloeden' [1971; Reinsma 1975].
Ontleend aan Engels feedback 'elektrische terugkoppeling' [1920; OED], later ook overdrachtelijk [1943; OED]. Samengesteld uit het werkwoord feed 'voeden', zie voeden, en het bw. back 'terug', uit ouder abak < Oudengels on baec 'naar de rug', zie bakboord en achterbaks.
Fries: feed-back
2399.   feeëriek
categorie:
leenwoord
Zie: fee
2400.   feeling zn. 'juist gevoel, invoelingsvermogen'
categorie:
leenwoord
Nnl. 't was moeilijk om feeling voor deze ideeën te krijgen 'het was moeilijk om aan te voelen wat deze ideeën inhielden' [1946; WNT Aanv.], feeling hebben voor 'het juiste gevoel, intuïtief begrip, hebben voor' [1949; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels feeling, in deze betekenis bekend vanaf de 16e eeuw (OED) en afgeleid van het werkwoord feel 'voelen', verwant met voelen.
De oudste Engelse betekenissen van het woord zijn vooral zintuiglijk. Via een betekenis 'gevoel, emotie, sympathie' kwam een betekenis 'intuïtieve appreciatie en begrip' tot stand.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven