1.   redactie zn. 'het opstellen, gereedmaken van een krant, boek enz.; de redacteuren; kantoor der redacteuren'
categorie:
leenwoord
Nnl. redactie 'het opstellen, redigeren' in de redactie van de ... Courant 'de wijze waarop de krant wordt opgesteld' [1796; WNT], 'gezamenlijke uitgevers van tijdschriften' [1812; Vad.lett., 383], 'elk der vormen waarin een stuk is opgesteld' in de laatste redactie der concept-wet [1816; WNT transito], 'wijze waarop een stuk is opgesteld' in de veelal langwijlige redactie (van het Wetboek) [1838; WNT], 'uitbrengers van boekwerken' in Voorberigt, door de Redactie [1849; Vad.lett., 34-35], redactie 'kamer waar de redacteuren arbeiden' [1864; Calisch].
Ontleend aan Frans rédaction 'het op schrift stellen' [1534; TLF], ontleend aan middeleeuws Latijn redactio (genitief -ionis), een afleiding van Latijn redigere (verl.deelw. redāctus) 'in een toestand brengen, maken tot, beperken', eerder al 'terugdrijven, terugvoeren', gevormd met een nevenvorm van het voorvoegsel re- 'terug-' bij agere 'in beweging zetten, sturen', zie ageren. Zie ook reageren. Uit de betekenis 'het opstellen van een schriftelijk werk' ontstonden de betekenissen 'wijze waarop een werk is opgesteld' en bij overdracht 'personen die opstellen, of het opstellen begeleiden'; uit die laatste betekenis ontstond bij verdere overdracht de betekenis 'ruimte waar de redactie werkt', al kan verkorting van (weliswaar iets later geattesteerde) samenstellingen als redactiebureau [1879; Groene Amsterdammer] en redactiekamer [1885; WNT] ook een rol hebben gespeeld.
Fries: redaksje


  naar boven