1.   tonsuur zn. 'kruinschering; geschoren kruin'
categorie:
leenwoord
Vnnl. zonder crune of tonsure 'zonder geschoren kruin of tonsuur' [1503; iWNT], Die Klercken vander eerster kruyne oft tonsuere 'de geestelijken van de eerste kruinschering of tonsuur' (een bepaalde plechtigheid) [1570; iWNT]; nnl. tonsuur 'geschoren kruin van priesters' [1824; Weiland].
Ontleend, al dan niet via Frans tonsure 'kruinschering' [1380; Rey], ook 'geschoren kruin (als klerikaal kenmerk)' [1246; Rey], aan middeleeuws Latijn tonsura 'tonsuur, kruinschering', een afleiding van klassiek Latijn tondēre 'scheren, maaien, plukken', zie tondeuse.
Fries: tonsuer


  naar boven