1.   raster 2 zn. 'netwerk van lijnen'
categorie:
leenwoord
Nnl. raster 'netwerk van draden in een weefsel' in een soort gaas ... dit open raster [1919; WNT], 'netwerk van kruisende lijnen' in Raster, twee glasplaten, waarop 40 - 60 lijnen per centimeter zijn gegraveerd ... met de lijnen, loodrecht op elkaar, aaneen ... gekit [1926; WNT], fotolitho's, negatieven in lijn en raster [1969; Soester Courant].
Vakterm uit de drukkerswereld, via Duits raster 'netwerk van lijnen, kader' ontleend aan middeleeuws Latijn rastrum 'werktuig waarmee evenwijdige lijnen worden getrokken, hark', klassiek Latijn rāstrum, rāster 'tweetandig houweel, hark, hak'; dat woord is een afleiding van rādere 'krassen, krabben, schaven', zie raderen.
In het oudste citaat kan ook sprake zijn van raster 1 'hekwerk' of van invloed daarvan; in ieder geval hebben beide woorden raster elkaar beïnvloed.
Fries: raster


  naar boven