1.   abominabel bn. 'afschuwelijk'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. abhominabel [14e eeuw; MNHWS]; vnnl. abominabel "grouwelijk" [1650; Hofman].
Ontleend aan Frans abominable [1120] < Laatlatijn abōminābilis, gevormd uit ab- 'vanaf, weg van' en ōmen 'voorteken' (zie omineus), behorend bij het werkwoord abōmināre 'verafschuwen'.
De Middelnederlandse vorm abhominabel berust, evenals vergelijkbare vormen (middeleeuws Latijn, Oudfrans en Middelengels), op de volksetymologische misvatting dat het woord afkomstig was van ab-homine 'weg van de mens, onmenselijk'.
Fries: abominabel


  naar boven