1.   tuil zn. 'bundel bloemen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. een tuylken 'boeketje bloemen' [1555; iWNT], Om een tuylken te maken voor v 'om een boeketje voor u te maken' [1561; iWNT], bloemen ... plucken daer ... en binden dat te gaer, En maecken soo schoon tuylen [1619; iWNT].
Herkomst onduidelijk.
Mogelijk ontwikkeld uit pgm. *tūdla- 'het samengebondene' en dan horend bij de wortel *teud- van mnl. tuder 'touw' en nnl. tuien 'met touwen vastmaken'.
Fries: -


  naar boven