1.   opdracht zn. 'toegewezen taak'
categorie:
geleed woord
Vnnl. opdracht 'het toevertrouwen van macht of gezag, overdracht' in De opdracht der grafelijke waardigheid aan Prins Willem [1642; WNT], 'opgedragen taak' in De opdracht was niet van de aangenaamste [1854; WNT].
Zelfstandig naamwoord (voor de vorm, zie dracht) bij opdragen in de betekenis 'iemand een taak doen uitvoeren' [1680-89; WNT], gevormd uit op en dragen.
Fries: opdracht


  naar boven