4731.   patrijs zn. 'hoenderachtige vogel (geslacht Perdix)'
categorie:
leenwoord
Mnl. pertrise 'patrijs' [1240; Bern.], pertrice [1287; VMNW]; vnnl. pardrijs, perdrijs [1605; Merula], ein velthoen of patrijs 'een veldhoen of patrijs' [1515; Murmellius], pertrijs [1567; Nomenclator, 70a]; nnl. patrys [1763; Houttuyn I, 5, 413].
Ontleend aan een nevenvorm van Oudfrans perdriz 'patrijs' [ca. 1170; Rey] (Nieuwfrans perdrix), ontwikkeld uit Latijn perdīx (genitief perdīcis) 'id.', dat ontleend is aan Grieks pérdix 'id.'. In het Nederlands trad klinkerwisseling voor -r- + dentaal op zoals in hart. Later verdween de eerste -r- .
Fries: patriis
4732.   patriot zn. 'vaderlandslievende'
categorie:
leenwoord
Vnnl. patriot 'prinsgezinde, voorstander van onafhankelijkheid (in de Tachtigjarige Oorlog)' in in 't gemeen patriotten genoemd 'meestal patriotten genoemd' [1576; WNT], 'die zijn vaderland liefheeft en er alles voor over heeft' in alle goede patrioten [1579; WNT], 'landgenoot, medeburger' in als of de prince van Parma een ... patriot ware 'alsof de prins van Parma een landgenoot zou zijn!' [1581; WNT]; nnl. patriot aan het eind van de 18e eeuw vooral 'anti-prinsgezinde, aanhanger van de ideeën van de Franse Revolutie' in een patriot en goed fransch te zyn, dat is ... vooral goed Amsterdamsch [1781; WNT].
Ontleend aan Frans patriote 'vaderlandslievend persoon, goed burger' [1562; TLF], eerder al 'medeburger, landgenoot' [1450-1500; TLF] (later ook 'aanhanger van de ideeën van de Revolutie' [1789; TLF]), via Laatlatijn patriota ontleend aan Grieks patriṓtēs 'medeburger'. Het Griekse woord is gevormd uit pátrā́ 'vaderland', een afleiding van patḗr (verwant met vader), met de uitgang -ṓtēs, die gebruikt wordt om oorsprong of afkomst uit te drukken.
Fries: patriot
4733.   patroon 1 zn. 'beschermheilige; baas'
categorie:
leenwoord
Mnl. patroon, patrone 'beschermheilige van persoon of kerk' in [Seruas] te patrone 'de H. Servaas als schutspatroon' [1200; VMNW], 'beschermer' in desen heeten alle brieue patron ende beschermere der dieue 'deze (edelsteen) noemen alle geschriften verdediger en beschermer der dieven' [1287; VMNW], 'bevelhebber van een schip, kapitein' in de patroon der galeyden 'de schipper van de galei' [1340-44; MNW]; vnnl. patroon 'iemand die met raad en daad een zaak steunt' in patronen, curateurs ofte toesienders van de universiteyt [1575; WNT], 'beschermer, persoon met recht tot voordracht van pastoor of predikant' in patronen van de kerk [1590; WNT], 'baas, slaveneigenaar' in op dat hy ... magh weder gelevert werden aen sijn ... Patroon 'opdat hij (de slaaf) teruggegeven kan worden aan zijn eigenaar' [1662; WNT], 'meerdere, baas van een bedrijf' in myn eerste patroon, daar ik jonge was [1685; WNT]; nnl. patroon 'eigenaar van een handelszaak enz.' in Het Kantoor stond my niet tegen: maar zo een patroon? [1785; WNT], ook 'voorstander, verdediger' in liefhebbers en patronen der vrijheid [1869; WNT].
Ontleend, zowel via Frans patron 'superieur, werkgever' [1559; TLF], eerder al 'meester van een lijfeigene' [1265; TLF], patrun 'beschermer' [eind 13e eeuw; TLF] en 'beschermheilige' [midden 13e eeuw; TLF], als rechtstreeks aan middeleeuws Latijn patronus 'superieur' [1313; TLF], eerder al 'beschermheilige' [ca. 950; TLF] en 'schenker van een kerkelijk beneficie' [772; Niermeijer]. Middeleeuws Latijn patronus is ontleend aan klassiek Latijn patrōnus 'verdediger, beschermer, voorvechter', een afleiding van pater (verwant met vader), met het achtervoegsel -ōnus, dat hier wrsch. een vergrotende betekenis heeft, zoals bijv. in ballon; patrōnus is dan letterlijk 'grote vader, beschermer'.
Uit de betekenis 'beschermer, superieur' ontstond al in het Oudfrans de betekenis 'rolmodel, voorbeeld', zie patroon 2 'model'. Daarna ontstond een speciale betekenis 'modelvorm', eerst voor houders van buskruit met projectiel, de schietpatronen, daarna ook wel voor hulzen of houders voor andere materialen, zoals inktpatronen; zie patroon 3.
Fries: patroan
4734.   patroon 2 zn. 'model'
categorie:
leenwoord
Mnl. patroon 'ontwerp, model' in de patroonen van den cleedinghen 'de ontwerpen van de kleding' [1400; MNW]; nnl. ook 'uitgesneden papieren ontwerp' in zodanig patroon ... van stijf papier [1773; WNT], 'decoratieve tekening' in mooije patronen [1839; WNT].
Ontleend aan Frans patron 'model' [1119; Rey], een overdrachtelijke betekenis van 'beschermheer', zie patroon 1, doordat deze tot voorbeeld diende en model stond voor zijn beschermeling of (pleeg)zoon.
Het woordgeslacht is in het Vroegnieuwnederlands onzijdig geworden, misschien onder invloed van het synoniem model.
Fries: patroan
4735.   patroon 3 zn. 'huls met projectiel en buskruitlading'
categorie:
leenwoord
Vnnl. patroon 'buskruitlading' in de soldaaten mogen de patroonen ... niet gebruyken [1637; WNT]; nnl. 'kogel en kruitlading in metalen huls' in de kamer dient tot het opnemen van de patroon [1890; WNT].
Ontleend aan Duits Patrone 'buskruitlading', hetzelfde woord als patroon 2 'model'. In het Duitse leger ontstond hieruit de betekenis 'voorbeeldhoeveelheid kruit', en daaruit 'papieren huls met deze lading', die in de loop van het schietwapen werd uitgeschud. De naam bleef bestaan toen patronen een afgesloten metalen vorm kregen.
Een recente samenstelling met een afgeleide betekenis is inktpatroon 'huls met inkt (voor vulpen of printer)'.
Fries: patroan
4736.   patrouille zn. 'verkenningsronde door troepen; groep voor verkenning enz.'
categorie:
leenwoord
Reeds mnl. in de toenaam van Balduino Patroille [1298; Debrabandere 2003]; vnnl. patrouille 'wachtronde, verkenningsronde' in die geene ... die ronde of patrouille doen [1591; WNT], 'militairen, politie of burgerwachten die de ronde doen' in persoonen ... door patrouilles ... geattrappeerd en geapprehendeert '... door patrouilles betrapt en aangehouden' [1654; WNT], 'verkenningstroep' in dat de Francen de Keyserlycke patroelie ... hadden aengetast '... hadden aangevallen' [1672; WNT].
Ontleend aan Frans patrouille 'wachtronde door militairen, burgers of politie' [1559; TLF], eerder al 'het door de modder baggeren' [1538; TLF], een afleiding van het ww. patrouiller 'de ronde doen als uitkijk en/of bewaker', oorspr. 'door de modder scharrelen, door water waden', variant van patouiller, ouder patoiller 'in water of modder poedelen, ploeteren, spatten' [ca. 1175; TLF]; dit ww. is wrsch. een afleiding van patte, pate 'voet, poot, klauwtje' < vulgair Latijn *patta, waarvan de verdere herkomst niet duidelijk is. Misschien is *patta een klanknabootsing van het kletsende geluid dat voeten of poten bij het lopen kunnen maken. Een andere mogelijkheid is dat Frans patte is ontleend aan een Frankisch woord dat verwant is met Duits patschen 'slaan, klappen' en Nederlands pats 'klap' en pets 'klap, slag'.
Fries: patrûlje
4737.   pauk zn. 'slaginstrument'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Vnnl. pauke, pauk 'slaginstrument, keteltrom' in dede ... zijn intrede met klinckende pauken [1665; WNT klinken I]; nnl. pauke, pauk 'slaginstrument' in een paar slagen op de pauken [1840; WNT], in het orkest (worden) twee pauken van verschillenden omvang gebruikt [1885; WNT].
Ontleend aan Hoogduits Pauke 'slaginstrument', Middelhoogduits pūke, būke, bauke, waarvan de verdere herkomst onduidelijk is; wrsch. een klanknabootsende vorming, zie ook beuken.
Fries: pauk
4738.   paus zn. 'hoofd van de rooms-katholieke kerk'
categorie:
leenwoord
Mnl. paus [1240; Bern.], uan den paus innocentiuse 'van paus Innocentius' [1265-70; CG II], als de pauwes dit had gheseit 'toen de paus dit had gezegd' [1276-1300; CG II], van den paues alexander 'van paus Alexander' [1287; CG II].
Wrsch. ontleend aan een Romaanse nevenvorm *pābes 'paus', teruggaand op een vergriekste Latijnse vorm *papes (Kluge, OED), uit christelijk Latijn papa 'paus, bisschop van Rome', eerder 'bisschop' [567; Niermeyer], ontleend aan Middelgrieks papâs, nevenvorm van klassiek Grieks pápas, eerder páppas 'vader' (kinderwoord), zie ook papa.
Uit rijm en ritme blijkt dat het woord in het mnl. nog meestal tweelettergrepig is, zoals in de vormen paues, paves en pauwes, en zelfs als het gespeld werd als paus (MNW). De later weggevallen intervocalische -v- is wellicht ontstaan doordat de Romaanse intervocalische -b- in verschillende Romaanse dialecten als bilabiale fricatief /ƀ/ klonk, wat in het Nederlands als v of als w werd geïnterpreteerd. Aan het eind van de Middelnederlandse periode verzwakten alle onbeklemtoonde lettergrepen en werd pawes tot paus.
Uit de algemene christelijk-Latijnse betekenis 'bisschop' ontstond vanaf het einde van de 5e eeuw de specifieke betekenis 'bisschop van Rome, plaatsvervanger van Petrus'. In 1073 legde paus Gregorius VII deze betekenis van het woord papa exclusief vast.
Fries: paus
4739.   pauw zn. 'siervogel (geslacht Pavo)'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Onl. als bijnaam van Albero Pau [1169; Debrabandere 2003]; mnl. pau 'pauw' [1240; Bern.]; vnnl. pauwe, paew [1567; Nomenclator, 70a]; nnl. pauw [1763; Houttuyn I, 5, 326].
Ontleend aan Latijn pavō 'pauw', dat zelf ontleend is aan een onbekende oosterse taal. Oorspronkelijk zal het woord een klanknabootsing zijn geweest, naar de roep van de vogel.
Evenzo ontleend zijn: os. pāo; ohd. pfāwo, pfāō (nhd. Pfau); nfri. pau; oe. pēa, pāwa (me. , ne. met een verduidelijkend tweede lid peacock, peafowl, peahen); on. pái, páfugl (nzw. påfågel).
Fries: pau
4740.   pauze zn. 'onderbreking, rust'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. pause 'poos' [1482; MNHWS]; vnnl. pause, poose 'onderbreking, rust' [1599; Kil.].
Ontleend aan Latijn pausa, dat ontleend is aan Grieks paũsis 'rust', bij het werkwoord paúein '(be)eindigen', verdere herkomst onbekend. Zie ook poos.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven