Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "leenwoord"

5941 tot 5942 van 5942

1 ... 591 ... 1181 ... 1781 ... 2371 ... 2971 ... 3561 ... 4151 ... 4751 ... 5341 ... 5921 | 5931 | 5941

Vorige 10 lemmata

Index:



woeden
woelen
woensdag
woerhaan
woest
woestenij
woestijn
wok
wol
wolf

wolfraam

wolk
wond
wonder
wonderbaarlijk
wonderlijk
wondroos
wonen
woning
woonachtig
woonst


5941.   wolfraam zn. 'scheikundig element (W)'
categorie:
leenwoord
Nnl. eerst walfrump en wolfrumb 'bepaald soort (wolfraamhoudend) erts' [1720; iWNT], dan Wolfram, of wolfart 'id.' [1769; iWNT], metalen, als ... titanium, tellarium, wolfram ... [1805; Uilkens], wolfraam 'soort metaal' [1853; Mulder].
Ontleend aan Duits Wolfram 'soort metaal' [1788; Blumenbach], eerder al 'soort erts' [1590; Pfeifer], daarvoor Wolfrumb 'id.' [1562; Pfeifer] of een variant, dat meestal wordt verklaard als een denigrerende benaming die mijnwerkers gaven aan een soort erts dat het tin aantastte, zoals wolven hun prooi opvraten. Wolfram is in deze interpretatie gevormd uit wolf 'wolf' (zie wolf) en ohd. rām 'stoffig vuil, roet, aanslag op het metaal van wapens' [13e eeuw; Pfeifer] (nhd. Rahm). Mogelijk moet hier ook gedacht worden aan wolf in de betekenis 'huid verwoestende ziekte' [1472; Grimm] (vergelijk Nederlands tandwolf voor 'caries'), zodat de betekenis iets is als 'het oppervlak aantastende aanslag'.
Wolfraam, waarvan het bestaan in 1779 voor het eerst werd vermoed in het mineraal wolfram (nu wolframiet genoemd), werd in 1783 als metaal geïsoleerd door de gebroeders Juan José en Fausto Delhuyar, die het metaal dezelfde naam gaven als het mineraal (in hun Engelstalige publicatie: volfram; in het Spaans nu volframio). Een ander mineraal waarin (in 1781) wolfraam werd aangetoond, stond bekend als tungsten (Zweeds voor 'zware steen'), dat in een aantal talen (zoals het Engels) de basis voor de naam van het element is geworden.
Literatuur: J.A. Uilkens (1805), Beschrijving van de merkwaardigste voortbrengselen der natuur, Amsterdam, 1, 109; J.F.Blumenbach (1788), Handbuch der Naturgeschichte, 3. Ausg., Göttingen, 655; L. Mulder (1853), Historisch-kritisch overzigt van de bepalingen der aequivalent-gewigten van 24 metalen, Utrecht, 250
Fries: wolfram
5942.   zolder zn. 'ruimte onder het dak'
categorie:
leenwoord
Onl. solre 'troon, zolder' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. eist in solren 'is het op zolder' [1237; CG I, 38], op segherdins solre 'op Segerdins zolder' [1285; CG I, 1020], toten eersten solre 'tot de eerste zoldering' [1285; CG II, Rijmb.], dat der kinder een en ander vanden zolder stac 'dat een van de kinderen een ander van de zolder duwde' [1340-60; MNW-R], opten soller 'op de zolder' [ca. 1440; MNW].
Oude ontlening aan Latijn sōlārium 'zonnewijzer, plat dak, terras', later ook 'bovenste verdieping', een afleiding van sōl 'zon', dat verwant is met zon. Het woord is een leenvertaling van Grieks hēliakón 'deel van een gebouw dat door de zon beschenen wordt'. Zie ook solarium. In het Nederlands heeft zich tussen -l- en -r- een overgangsklank -d- ontwikkeld, zoals in kelder.
Evenzo ontleend zijn: ohd. solari, soleri (nhd. Söller); ofri. solder (nfri. souder); oe. solor, soler(e) (ne. solar); alle 'zolder'.
Het woord is wrsch. ontleend in de vroeg-Romeinse tijd, net als kelder. Ook voor zolders geldt dat ze wellicht eerst vanuit de Romeinse villa's werden overgenomen in kloosters en kastelen. Pas later, ongeveer vanaf de 10e eeuw, werden ze hier op grote schaal in woonhuizen toegepast: de zolder (feitelijk een extra vloer in de kapconstructie) was daarmee de eerste uitgebreid toegepaste nieuwe ruimte in het woonhuis (Hoekstra 2009). Zie ook kamer.
Literatuur: Hoekstra 2009, 45
Fries: souder

Vorige 10 lemmata
  naar boven