1.   dingen ww. 'trachten te verkrijgen, wedijveren, onderhandelen, afdingen'
categorie:
geleed woord
Mnl. dinghen 'een rechtszitting houden' [1281; CG I, 564], 'pleiten' [1286-1343; MNW], 'een bod doen op, willen kopen' [eind 14e eeuw; MNW], 'streven' [ca. 1450; MNW].
Afleiding van het zn. ding. De betekenisontwikkeling zal geweest zijn: 'een geding/rechtszitting houden' > 'pleiten' > 'streven/wedijveren' > 'onderhandelen/ afdingen'.
Os. thingon 'een rechtszitting houden'; ohd. thingen, dingan 'hopen, streven' (nhd. dingen 'een rechtszitting houden, afdingen'); ofri. thingia (nfri. tingje); oe. þingian 'vragen, verlangen'; on. þinga 'een volksvergadering of rechtszitting houden' (nzw. tinga 'bestellen'.
Het werkwoord is oorspr. zwak, maar wordt in de loop van de 16e eeuw sterk, naar analogie van werkwoorden als dwingen, zingen. Na de 17e eeuw komen geen zwakke vormen meer voor, ook niet bij de afgeleide werkwoorden afdingen en bedingen.
afdingen ww. 'minder bieden', oorspr. 'door dingen (van iemand) verkrijgen'. Mnl. afghedinghet 'door een rechtszaak ontnomen' [voor 1413; MNW aendinghen]; nnl. afdingen 'minder bieden' [1849; WNT zien], 'van de waarde afnemen' [1882; WNT rechtzinnigheid].
Fries: tingje


  naar boven