1.   beu bn. 'zat'
categorie:
klankwoord
Mnl. het hevet mi boy 'ik heb het land, ben ontstemd' [1340-50; MNW], hem boy maken 'zich ergeren, zich boos maken' [14e eeuw; MNW]; vnnl. bo 'verzadigd, zat van eten of drinken' [1599; Kil.], bue 'genoeg hebbend (van iets)' [1615; WNT], beu 'id.' [1619; WNT].
Misschien zijn de genoemde vormen van beu en de vormen bo en boy uit een of meer tussenwerpsels voortgekomen; in dat geval staat beu affectief naast het gewonere ba 1, een klanknabootsend tussenwerpsel dat in allerlei talen voorkomt: Nederlands bah, Duits bah, Frans bah; Russisch ba, Tsjechisch ba, Servo-Kroatisch ba, Turks ba enz. In het Fries kent men de uitdrukkingen ba of beu weze 'beu zijn', die ook in het Gronings niet onbekend zijn, zie ba 3.
Antwerps heeft boi, beu; West-Vlaams bo (Bo 1892); Gronings ba, beu.
Fries: beu


  naar boven