1.   latuw zn. 'sla, plant van het geslacht Lactuca'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. latue 'kropsla' [1226-50; CG II], up ere latuwen blat 'op een slablad' [1300-25; MNW-R]; vnnl. ook latouwe [1599; Kil.], lattouw [1636; WNT lip]; nnl. latuw [1766; WNT zeugdistel].
Ontleend aan Frans laitue 'kropsla' [11e eeuw; Rey], uit Laatlatijn lattuca 'id.', klassiek Latijn lactūca, afleiding van lac (genitief lactis) 'melk'. De sla werd zo genoemd vanwege het melkachtige sap. In het Middelnederlands bestond ook het wrsch. al zeer vroeg rechtstreeks aan het Latijn ontleende woord ladic 'kropsla' [1253; CG II], met nevenvormen als lachteke [1351; MNW-P].
Eveneens al vroeg aan het Latijn ontleend zijn: mnd. ladeke; ohd. lat(t)uhha (mhd. latech, nhd. Lattich); oe. lactuc(e), leahtric (me. letuse, ne. lettuce) is ontleend aan Oudfrans laitues (mv.).
Latijn lac 'melk' (< *glagt-) is verwant met: Grieks gála (genitief gálaktos) 'melk'; Armeens kaxcc, katcn 'id.'. Onzeker is of dit een erfwoord is < pie. *glgt- 'melk', of een leenwoord uit een onbekende taal.
Middel- en Vroegnieuwnederlands latuwe was het gewone woord voor de Lactuca sativa. Tegenwoordig is hiervoor de benaming kropsla of kortweg sla gebruikelijker.
Fries: -


  naar boven