1.   beroemd bn. 'zeer vermaard'
categorie:
leenvertaling
Vnnl. beroemt 'vermaard' [1569; WNT wonderboek], 'gevierd' [1599; Kil.].
Ontleend aan Vroegnieuwhoogduits berühmt 'vermaard' [1523 bij Luther], het verl.deelw. van mhd. berüemen 'beroemen', gevormd uit het voorvoegsel be-, zie be-, en Ruhm, zie roem.
In het Middelnederlands bestond een niet-wederkerend werkwoord beromen, beroemen 'pochen, pralen, opscheppen' [1240; Bern.] en een wederkerend werkwoord hem beroemen 'zich beroemen' [ca. 1400; MNW], nnl. zich beroemen op [1621; WNT], en mnd. sik beromen 'opscheppen, zich beroemen'. Voorts kende het Middelnederlands een bn. beroemelic, als in beroemelice tale 'grootspraak' [1288; MNW].
Fries: -


  naar boven