1.   wervel zn. 'beentje van de ruggengraat'
Mnl. wervel 'grendel, scharnier, draaikolk, schedel' en allerlei andere dingen die kunnen draaien, in die ... met enen swerde sloech boven in den wervele 'die met een zwaard boven op zijn schedel sloeg' [ca. 1350; MNW]; vnnl. wervel ook 'beentje van de ruggengraat' in Den rugghe ... is ghemaect van vierendertich beenders, die wy heeten pater-noster beenen oft weruels 'de rug is samengesteld uit 34 botjes, die we paternosterbotjes of -wervels noemen' [1568; iWNT].
Mnd. wervel 'draaiing in het water, wervelwind' (nnd. warvel, warbel 'wervel'); ohd. werbil, wirbil 'wervelwind, ratel, tol' (nhd. Wirbel 'wervel'); ofri. hwarel, hwardel 'draaiing' (nfri. warrel, warle 'draaibare grendel; haarwervel'); on. hvirfill 'kring, ring, kruin' (nzw. virvel 'werveling'); < pgm. *hwirbila-. Afleiding van werven in de oorspr. betekenis 'draaien', met het achtervoegsel -el dat voorwerpen of gereedschap aanduidt, zie verder beitel. Het ne. whirl is wrsch. ontleend aan het on.
Fries: -


  naar boven